zondag 21 april 2019
Twitter Nietzsche | Bret Easton Ellis – White
Bret Easton Ellis geeft aan het begin van zijn non-fictieboek White toe dat hij op het moment geen roman meer in zich heeft, wat voor een schrijver een tragische conclusie lijkt. Hij refereert er helaas niet aan in White, maar een van de onmiskenbare hoogtepunten in de geschiedenis van Twitter was het moment dat Ellis begon te tweeten over een mogelijk vervolg van American Psycho, elke tweet een boeiende toevoeging aan het personage Patrick Bateman. En net zo plotseling was het voorbij, niet meer dan een dagdroom, die hij om wat voor een reden niet verder wilde uitwerken.
In White geeft Ellis wel hints waarom dat is. Het boek is, in navolging van Joan Didions geweldige White Album, grotendeels opgebouwd uit artikelen die Ellis de afgelopen jaren schreef, waaronder het essentiële ‘Post-Empire’ en zijn evaluatie van 25 jaar American Psycho. Wat Ellis tijdens interviews in het oververhitte klimaat van 1991 niet durfde te vertellen is dat Bateman grotendeels op hemzelf is gebaseerd, tijdens een zeer specifieke en ongelukkige periode aan het eind van de jaren '80. Ik vermoed dat hij, om verschillende redenen, geen zin meer heeft om die confrontatie opnieuw aan te gaan. Hoe dan ook, wanneer Ellis in White over zijn boeken en schrijverschap schrijft is hij op zijn best, een scherp observator die je met een geweldig ritme verleidt. Met een eerste hoofdstuk over zijn jeugd in San Fernando Valley en de belangrijke rol van horrorfilms wordt White metafictie, een haast logisch vervolg op de sublieme manier waarop hij zichzelf in Lunar Park en Imperial Bedrooms onderdeel maakte van fictie. Hetzelfde geldt voor het deel waarin hij vertelt hoe Less Than Zero tot stand kwam, een literair fenomeen werd en men de filmadaptatie vervolgens verknalde.
Persoonlijk vind ik het jammer dat hij deze autobiografische delen niet heeft uitgewerkt tot een compleet boek over schrijven en zijn leven alhoewel het onderwerp steeds terugkeert en bijvoorbeeld mooie en tragische observaties oplevert over een New York wat niet meer bestaat. Ellis heeft de afgelopen tien jaar ook naam gemaakt als magneet van online controverse dankzij zijn soms onhandige, soms naïeve neiging om gewoon te zeggen/tweeten wat er in hem opkomt, zoals in zijn kritiek op David Foster Wallace en Kathryn Biglow die hier weer terugkeert. Toch valt dat uiteindelijk in het niet bij het ongetwijfeld controversiële middenstuk en laatste hoofdstuk van White over Trump. Alhoewel dit niet over Trump zelf gaat, daar brandt Ellis zijn vingers niet aan, maar over de receptie van het presidentschap van Trump en hoe het de Amerikaanse samenleving verscheurt. Ergens is de eerste aanzet, met respect voor verschillende gezichtspunten, heel subtiel en gedurfd, maar tegelijkertijd politiek naïef en soms zoals over legacy media gewoonweg onzin: CNN en New York Times hebben Trump uiteindelijk gemaakt—het kijkcijferkanon, de clickjackpot—door elke kiezersbijeenkomst live uit te zenden en maandenlang door te zagen over Clintons e-mails. Het laatste hoofdstuk van White met zijn karikaturale kritiek op richtingloze progressieven is nu al gedateerd gezien de opkomst van congreslid Alexandria Ocasio-Cortez en een nieuwe groep spannende jonge politici die de Democratische partij opschudt.
Als je die hoofdstukken wegdenkt gaat White uiteindelijk over nostalgie naar het Analoge Tijdperk en vormt het een kritiek van het Digitale Tijdperk, de omgangsvormen, Amerikaanse cultuur en ideologie die de afgelopen twintig jaar zijn gevormd door de implementatie van het internet. Met vaak korte terzijdes geeft Ellis aan hoe sommige dingen (bijvoorbeeld op jonge leeftijd in Manhattan gaan wonen) onmogelijk zijn geworden. Deze omslag is natuurlijk al vaker geanalyseerd maar hij introduceert wel een heel eigen toevoeging, een korte periode die Ellis het post-Empire noemt, een soort everything goes moment waar façades afvielen en het professionele spel van beroemdheid (zoals belichaamd door Frank Sinatra) op losse schroeven kwam te staan en dat nu is overgegaan in wat hij enigszins sinister ‘the corporation’ noemt, een afdwingen in monotonie, het vermijden van controverse en verschil. Een ware massacultuur.
Wat Ellis duidelijk niet trekt is het idealiseren van slachtofferschap (hij noemt het niet maar dit werd uiteindelijk geïnstitutionaliseerd na 9/11.) Hij heeft een pessimistisch wereldbeeld waar esthetiek en kunst kunnen helpen om het leven dragelijk te maken en jezelf te sterken of opnieuw uit te vinden. Ellis is uiteindelijk een Californische individualist en de introductie over zijn kindertijd is geen toevallige keuze. Hij ziet het zonder ouderlijk toezicht ontdekken van de wereld als een avontuurlijke voorbereiding op het volwassen leven waar soms dingen kunnen misgaan, je kunt vallen, geconfronteerd wordt met zaken die choquerend zijn, maar die je vervolgens een plaats geeft en mee leert leven. In zekere zin verzet hij zich tegen een ouderwets christelijk ideaal dat in Amerika seculier (liberal) is geworden terwijl evangelicals niets op hebben met naastenliefde en vergeving, Jezus zien als een personal trainer met een AK-47 die succes brengt als je maar tegen abortus bent en geld geeft aan de lokale kerk. Een Amerikaanse klacht dus. Voor Europeanen een gedachte-experiment en waarschuwing dat een dergelijke culturele dynamiek, ondanks pogingen aan de rechterzijde van het politieke spectrum, onder geen beding moet worden geïmporteerd, al zijn het Verenigd Koninkrijk en Nederland hier traditioneel het gevoeligst voor.