woensdag 29 december 2021

Music for Photographers: de klank van het moment

In plaats van een jaarlijst, steeds meer een artefact uit een andere wereld, wil ik graag aandacht schenken aan een recente plaat die zich in mijn leven heeft genesteld. Al tijdens de eerste beluistering wist ik dat we hier te maken hebben met een van mooiste albums uit het genre (techno) en sindsdien draai ik Music for Photographers op een compulsieve manier die nog zelden voorkomt. 

 

Om het terrein van de invloeden maar meteen af te bakenen. Op Music for Photographers hoor je echo’s van de B-kanten van Low en "Heroes", GAS, Kraftwerk, Cluster, 20 Jazz Funk Greats, de dromerige Coil, Eno, Aphex Twin en hun eigen Music for Real Airports. Omdat The Black Dog, al meer dan 30 jaar actief, sterke artiesten zijn worden deze invloeden moeiteloos geassimileerd tot een karakteristieke geluidswereld vol reverb, traag verschuivende melodieën en doffe bassdrums die klinken alsof ze uit een om de hoek geparkeerde auto ontsnappen. Het is een plaat die je achteloos kunt opzetten als ambient terwijl de koptelefoon een motregen aan details, digitaal residu en stemmen hoorbaar maakt. Elke track een stap verder naar een emotioneel einde, het lange verdwalen in ‘Lightroom Lies, Darkroom Doom’, de identiteit versmolten met de stad, gevolgd door de nostalgische neonmelodie van ‘For the Love of Tish’ en dan de vermoeide stappen richting huis ‘Lost in the Lines’, euforische ideeën die langs synapsen schieten. 

De plaat had ongetwijfeld zonder covid-19 gemaakt kunnen zijn maar voelt ook als een product van de afgelopen twee jaar. De fotograaf wandelt altijd, hopend dat het beeld haar vindt. Ondertussen zijn we allemaal wandelaars geworden gedurende periodes van thuiswerken, avondsluitingen en gepauzeerde sportschoolabonnementen. De wandeling, ooit de dérive langs arcaden en steden binnen steden, wordt door herhaling steeds meer een ontdekking van details in het bekende die we vastleggen, voor persoonlijk plezier, Instagram of ambitieuzere projecten. 

Social media schenken ons al jaren een blik in het creatieve proces van artiesten. In het geval van de Twitteraccount @TheBlackDog een onpretentieus mengsel van studiowerk, bezoekjes aan het postkantoor, een politieke ergernis, een link naar een nieuwe mix, een foto van luguber Engels voedsel, releasedata en steeds vaker berichten over fotografie, nieuwe lenzen en brutalism, de architectuurstijl van bakken beton en strenge structuren, vaak verguisd door conservatieve en extreemrechtse politici en evenzo geliefd op Tumblr, Instagram, onder Ballardianen, om uiteindelijk respectabiliteit te herwinnen met Columbus (2017). Thuisbasis Sheffield blijkt te beschikken over een aanzienlijke verzameling gebouwen die de schade van de bombardementen op de industriestad na de oorlog moesten herstellen. Van het trio is het Martin Dust die fotografie en architectuur laat uitgroeien tot een fraai project waarin Music for Photographers een logisch onderdeel vormt. 

Vaak wordt bij ambient en sfeervolle techno gegrepen naar de omschrijving ‘soundtrack van een denkbeeldige film’. Wat eigenlijk een saaie gedachte is. Film met zijn narratieve wetmatigheden doet geen recht aan de vrije ruimtelijkheid van Music for Photographers. Hier niet 24 beelden per seconde die beweging generen maar een geluidsbeeld dat tot beweging uitnodigt, een tijdelijke verzinking in het beeld. Waarschijnlijk een van de redenen waarom de plaat immuun lijkt voor verzadiging. De muziek is nooit hetzelfde, niet zozeer een op een medium vastgelegde reeks informatie die je herhaalt totdat deze zijn kracht verliest maar een continue herontdekking aan de hand van de eigen stemming of activiteit. 

Grotestadsmuziek. Het product van techno city Sheffield maar net zo begrijpelijk voor bewoners van regensteden als Osaka, Amsterdam, Taipei, Vancouver, Bilbao, Los Angeles 2019, stug doorlopend, in gedachten en digitale netwerken verzonken totdat een weerspiegeling, een lijnenspel, een voorbijflitsend gezicht de aandacht opeist. 

Music for Photographers (DUSTCD095, 2019)

dinsdag 7 december 2021

GCOM: Voor de planetarium dromers

Heeft futurisme nog bestaansrecht in muziek? Tom Middleton heeft in zijn eentje het Global Communication-project getransformeerd tot GCOM (Galactic Communication) om oude dromen te doen herleven. De kalme mondiale verbinding van 76:14 heeft plaats gemaakt voor een kosmisch ambitie in de vorm van een waar conceptalbum. E2-XO handelt over de ontdekking van exoplaneten en de mogelijke reizen naar deze leefbare planeten. In de uitgebreide tekst van het mooi uitgewerkte boekwerk vol illustraties die mij deden denken aan de onvolprezen Spectrum encyclopedie uit mijn jeugd, noemt Middleton zijn inspiratiebronnen: Carl Sagan, Vangelis, zijn Franse collega Qebrus maar ook het idee dat het antropoceen een uitweg vereist, een serieuze kolonisatie van andere planeten. E2-XO is de soundtrack van zowel de sonde die nieuwe werelden verkent als het denkbeeldige ruimteschip dat de bemanning naar de dichtstbijzijnde exoplaneet Teegarden B vervoert. 

 


Na een dergelijke introductie begint de plaat bijna ironisch bombastisch met cinemasonische strijkers, alsof je in een planetarium hebt plaatsgenomen en een diepe stem bij de eerste glinsteringen vertelt dat je op het punt staat om een reis te maken langs de wonderen van de kosmos. Het is een track die ik eigenlijk nooit meer hoef te horen. Gelukkig gaat hij vervolgens meteen los op zijn samenwerking met Qebrus, de mysterieuze Franse producer die op jonge leeftijd overleed en door Middleton liefdevol als een grote inspiratie wordt omgeschreven. Daarmee krijgt ook de dynamiek van het album vorm, een afwisseling van Vangelisachtige melodieën, ambient en intens futuristische muziek, de meest zelfbewuste sciencefiction ritmiek sinds cd2 van Two Pages

E2-XO zou geïnterpreteerd kunnen worden als een opwelling van nostalgie naar de toekomst van weleer (ruimtereizen en vernieuwende dansmuziek) maar voelt vooral als serieuze speculatie dat de tijd van terugkijken ten einde loopt, dat het futuristische elan van jungle, waarvan de meeste tracks nog steeds klinken alsof ze vandaag werden uitbracht, weer naar de voorgrond moet treden. Haast ongemerkt komt de kolonisatie van andere werelden steeds dichterbij. Dit alles komt met name samen op ‘XO (Wolf 1061 C)’, het logische vervolg op de tijd-ruimtevervormingen van Photek, J Majik, Source Direct en 4 Hero, alsof 1998 en 2021 naar elkaar toebuigen en een periode van stagnatie doen verdwijnen. 

Een album dat we nodig hadden, zeker niet perfect (zelf had ik de twee klassiek georiënteerde stukken graag ingeruild voor de complete 16-minuten (vinyl)versie van afluister ‘Beyond the Milky Way’) maar een krachtige remedie tegen de entropie van retromania. De hoopvolle droom van golden age sciencefiction nieuw leven ingeblazen. Een onverwachte hergeboorte aangezien sciencefiction tegenwoordig veel pessimistischer is over allerlei zaken, vooral ruimtereizen. Kim Stanley Robinsons Aurora (2015) is met name ontnuchterend over de afstanden tussen planeten en de problemen die komen kijken bij het overbruggen daarvan met generatieschepen. Exoplaneten presenteren een diep verlangen om opnieuw te kunnen beginnen, het deze keer als mensheid wel goed te doen. Zoals het er op het moment voorstaat zal echter elk project geïnfecteerd worden met neoliberale of libertaire memen Elke kolonisatie die succesvol wil zijn zal eerst moeten afrekenen met de ziekte die laatkapitalisme is of de volgende wereld opnieuw vernietigen. In die zin is het misschien maar beter dat de mens in zijn natuurlijke staat totaal ongeschikt is voor de reis over extreem lange afstanden. En is dat ook waarom het machinale geluid dat E2-XO overheerst zo treffend is. Het zullen machines zijn, al dan niet geladen met bewustzijn en DNA, die uiteindelijk de nieuwe aarde zullen betreden om misschien een moment meewarig terug te denken aan de dromen van hun primitieve voorgangers op een dode planeet.

maandag 8 november 2021

Museïficatie en wat afleidende gedachten aan de hand van Google

Een omgekeerde recapitulatie, wat het tegenovergesteld is van een levende herinnering - het is een fanatiek memorisatie, een fascinatie voor herdenkingen, rehabilitaties, culturele museïficatie, een catelogisering van gedenkplaatsen, de verheerlijking van de erfenis. In feite staat deze obsessie met het herleven en het doen heleven van alles - deze obsessionele neurose, deze geforceerde herinnering - gelijk aan het wegsterven van de herinnering - een wegsterven van de feitelijke geschiedenis, een wegsterven van de gebeurtenis in de informatieruimte. Dit komt neer op het klonen van het verleden zelf tot een artificiële dubbelganger, het komt neer op het bevriezen van het verleden in schijnnauwkeurigheid die het nooit werkelijk recht zal doen.

Baudrillard in De vitale illusie (2000). De term museïficatie trok vanzelfsprekend meteen mijn aandacht, maar hij lijkt er omheen al vroeg retromania te omschrijven. Dit in het kader van het nieuwe millennium waarbij Baudrillard een van zijn beroemde riffs herhaalt, "De Golfoorlog heeft nooit plaatsgevonden" wordt hier "Het jaar 2000 heeft nooit plaatsgevonden." 

Ik was bezig met herlezen van ouder werk waarna ik, al dan niet door toeval, ook zin kreeg om wat latere werken te lezen (L'esprit du terrorisme, destijds online gelezen blijkt nu een standaardtekst.) De minder breedsprakige Baudrillard bevalt me wel, maakt sneller zijn punt. Maar wat me nu ook meer opvalt is hoe hij sciencefiction altijd trouw is gebleven. J.G. Ballard, David Cronenberg, Arthur C. Clarke en Philip K. Dick komen allemaal langs. Dat is dan het moment waarop ik me afvraag of iemand ooit over die invloed heeft geschreven? En zo waar heeft de socioloog  John Benison al in 1984 'Jean Baudrillard on the Current State of SF' gepubliceerd (ook auteur van 'J.G. Ballard and the Current State of Nihilism'.) En zo kwam ik er achter dat de relatie Baudrillard - Ballard ooit in Science Fiction Studies onder de loep is genomen met zowaar een streng commentaar van Ballard zelf, die verbaasd is over sciencefiction als studieonderwerp. Met een uitzondering: "Of course, his Amerique is an absolutely brilliant piece of writing, probably the most sharply clever piece of writing since Swift— brilliancies and jewels of insight in every paragraph—an intellectual Alladin's cave."


 

vrijdag 5 november 2021

De definitieve museumificatie van house

 

De museumificatie van house, ze hadden het niet zo letterlijk hoeven nemen. Maar ergens een logische uitkomst van een proces dat ik voor het eerst ontwaarde in 2004 toen ik Jeff Mills en Laurent Garnier in Paradiso samen een set hoorde draaien van louter klassiekers.

(Rembrandt District is natuurlijk een abominatie, een marketingfantasie.)

donderdag 30 september 2021

I've Been Trying to Tell You: De nazomer van de 90’s

De omschrijving van het geluid van de nieuwe LP (en met zijn speelduur van 40 minuten is I've Been Trying to Tell You een echte LP) van Saint Etienne als echt jaren ‘90 maakte me nieuwsgierig. Het had heel makkelijk in een plezierige retrotrip kunnen uitmonden maar doet iets heel eigenaardigs. De eerste luisterbeurt zonder voorkennis is essentieel (stop met lezen en doet dat eerst.) Goed, ben je terug? De achteloze luisterbeurt riep bij mij herinneringen op aan de nazomer van de jaren ‘90, de periode 1998 – 2001, een weldadige kalmte na een continue reeks vernieuwingen. Ik moet altijd denken aan de sfeer van Lifestyles of the Laptop Café van The Other People Place (releasedatum 3 september 2001) waarmee Drexciyaan James Stinton verrassend een kalm futurisme aankondigde. Geciviliseerd, vriendelijk, een nieuw soort ‘Computerliebe’ die perfect paste bij hoe ik mij die tijd herinner, als een zonnige herfstdag die steeds opnieuw begint.

Met stijgende verbazing las ik vervolgens een interview met Bob Stanley van Saint Etienne waarin hij de ideeën en de methode achter het album uitlegde. I've Been Trying to Tell You blijkt grotendeels te zijn opgebouwd rond zes samples van popliedjes uit de tweede helft van de jaren ‘90 en het begin van het nieuwe millennium. Popconnaisseurs als Saint Etienne kozen vanzelfsprekend niet voor de gemakkelijke weg maar voor de mindere hit van een artiest, dus niet ‘Thorn’ van Natalie Imbruglia maar het minder succesvolle ‘Beauty of Fire’. Daarnaast zijn de samples zo vervormd dat ze voor mij als achteloze MTV/TMF-kijker niet zijn te identificeren. Het resultaat zijn geen echte liedjes, maar ook geen ambient. Een achttal spookliedjes, in de zin van dub, er is een gemis en er wordt iets opgeroepen wat voorheen niet bestond. Die eerste luisterbeurt met onderbewuste herkenning roept een interessante vraag op: in hoeverre vang je met muziek, een verzameling geordende trillingen, een tijdperk en kun je daar geleefde gevoelens mee oproepen wanneer je geen actieve herinnering hebt aan die muziek? Het is een mysterie dat waarschijnlijk zal vervliegen bij elke draaibeurt waarmee I've Been Trying to Tell You onderdeel gaat worden van mijn herinnering aan 2021. 

Niet dat de uiteindelijk muzikale constructies zonder andere verwijzingen zijn, al gaat Saint Etienne ook hier niet voor de makkelijke gebaren. Het is geen slaafse simulatie, wat beneden hun stand is. Als het zo is, zullen ze het niet prijsgeven maar ik vermoed dat I've Been Trying to Tell You op een bepaald niveau een ode aan Andrew Weatherall is, sleutelfiguur van het decennium die in 1990 hun eerste single ‘Only Love Will Break Your Heart’ remixte. Saint Etienne gaat voor een dromige midtempo sound vol herhaling die in intentie doet denken aan Weatheralls luved up remixes, met name de essentiële 'One Day’ (Endorphin mix) voor Björk, die eigenlijk een nieuwe vertakking van lovers techno had moeten inluiden, misschien het hypothetische genre waar Saint Etienne altijd in heeft gewerkt. 

Saint Etienne is vanaf het begin een groep geweest die je kunt “lezen”, verwijzing na verwijzing, laag na laag, een individuele zoektocht die nooit het complete plaatje geeft. Er is in I’ve Been Trying to Tell You weer een Britse ervaring te vinden vol associaties die voor de buitenstaander van het Europese vasteland nooit hetzelfde gewicht kunnen hebben. Een conceptueel web, opgebouwd uit hints binnen hints, zowel universeel als lokaal. Owen Hatherlay eindigt zijn liner notes vol persoonlijke herinneringen aan een verdwenen Londen opeens met “I remember seeing the blue television sky over Lower Manhattan from a council flat in southern Engeland.” I've Been Trying to Tell You werd uitgebracht op 10 september.

donderdag 1 juli 2021

Liefdeloos universum | een korte introductie


 

Perfecte timing. Terwijl ik dit schrijf maak ik me op voor mijn eerste vaccinatie en komt toch op individueel niveau een einde aan een unieke periode, waarbij ik even in het midden laat of dit een tijdelijke pauze zal zijn. Nu ik mijzelf een terugblik gun, mag ik persoonlijk niet klagen over deze afgelopen zestien maanden. Teruggetrokken in een soort uitgebalanceerde luxe kon ik meer lezen, veel meer films kijken en de mentale ruimte vinden om rustig te schrijven. Dat resulteerde in twee verhalen die zeer prettig waren om te schrijven en die, om diverse redenen, ook alleen door mij op dat moment geschreven konden worden. Daarna besefte ik dat nu het moment was om een bundel met korte sciencefictionverhalen samen te stellen. En zowaar lukte het me daarna om een verhaal waar ik al jaren mee worstelde af te maken zodat de basis stond.

Uiteindelijk heb ik gekozen om de bundel zo minimalistisch mogelijk te maken, bijna als een 12-inch uit de vroege jaren van house (al had ik hier nog verder in kunnen gaan, bijvoorbeeld door het ISBN-nummer te graveren, de verhalen geen titels te geven, misschien zelf mijn naam weg te laten. Maar dat is misschien voor een ander boek.) Terwijl ik bezig was met de definitieve selectie van de verhalen stelde ik me steeds meer een album voor, met lange stukken, een paar miniaturen en knetterend avantgarde-stuk, geen frontloading, maar spreiding. Maar als een soort inlegvel met liner notes wil ik hier toch wat achtergrondinformatie geven over elk verhaal. 

De toekomst van house. Een van de verhalen uit de coronaperiode. Met de gestage archivering van elektronische dansmuziek uit de jaren negentig in fraaie remasters en boxsets is die muziek de afgelopen tijd zeer aanwezig, op directe wijze wanneer hij klinkt uit de boxen maar ook als fenomeen om over na te denken. Waarbij onwillekeurig de vraag opkomt: waarom klinkt die muziek nog zo futuristisch? Omdat de muzikanten uit de toekomst kwamen natuurlijk. De rest hoefde ik, een bepaalde logica volgend, alleen maar uit te schrijven. 

De esthetische terroristen. Nog steeds het verhaal waar ik zelf het meest om moet lachen. Ik denk dat ik het ergens in 2005 of 2006 heb geschreven, wat verklaart waarom ik de War on Terror met zoveel plezier op de hak neem. Al gaat het wel degelijk over een serieus Spaans probleem van onverschilligheid dat mij als halve buitenstaander altijd heeft gefascineerd. 

De afwezigheid van licht. Een verhaal dat ik in opdracht van het Sonic Acts festival schreef en nog in een Engelse vertaling heb opgedragen in De Balie. Je merkt duidelijk dat ik destijds veel over Alexander de Grote las. Sowieso, een verhaal met aardig wat autobiografische details, de scène met de opa en het nieuwsgierige kind ben ik zelf bij het kasteel van Benavente.

De brandende kerk. Ergens in 2008-2009 geschreven toen ik de overstap probeerde te maken naar schrijven op typemachines, hier nog een elektronische die al snel kuren kreeg, waarna ik overging op een rode Olivetti Dora die ik nog steeds gebruik in de eerste fase van het schrijfproces. Een verhaal dat vanzelfsprekend is begonnen met het beeld van een kerk die maar blijft branden. Dat moet onderzocht worden zodat er allerlei Spaanse mythologie, zelfverzonnen of niet, aan kan worden gehangen. 

Het verhalenveld. Ik denk dat ik destijds speelde met de invloed van Philip K. Dick maar me er bewust van was dat als je dat doet er een heel eigen draai aan moet geven. Hier dus door er een liefdesverhaal van te maken. 

De Spaanse keuken. Een satire op de obsessieve aandacht die sterrenkoks tegenwoordig in de media krijgen. Ik lees de portretten in El País Semanal graag omdat het meestal ook goed geschreven artikelen zijn, maar toch heeft het fenomeen en de daar aan gelieerde aandacht voor voedsel iets absurds. Eigenlijk hoefde ik me alleen af te vragen hoe de absurditeit nog een stap verder kan gaan. Een verhaal waar ik menigmaal in ben gestrand omdat ik weer werd afgeleid of de tekst kwijtraakte. Eenmaal op stoom in 2020 kon ik het eindelijk afmaken. 

De eindeloze stad. Er was een moment dat ik voor De Subjectivisten experimenteerde met het schrijven van recensies in fictievorm. Zelf leek het me wel een interessante manier om eens anders over een plaat te schrijven omdat je probeert de sfeer die de muziek bij je oproept te vertalen naar een nieuw creatief gebaar. Nu kwamen een tweetal verhalen mij goed uit voor de opbouw die ik voor ogen kreeg. Deze is een korte impressie geïnspireerd door de Methodology: Attic Tapes 74/78 compilatie van Cabaret Voltaire die niet meer in de platenkast staat, dus ik kan niet controleren of de beelden nog goed bij de muziek passen. 

De heilige vervaging van Kate Moss (remix). De oudste tekst van de bundel. Ik denk ergens in 1998 geschreven voor een essaybundel van jonge schrijvers die er nooit is gekomen. Dat was nu een mooi artefact geweest. Zonder twijfel mijn meest avant-gardistische “verhaal” en op een of andere manier heel jaren negentig met die verwijzingen naar Cronenberg, ecstasy en rave. Bij herlezing werd ik toch verrast door dat gebruik van het virus. Hoe sciencefiction. Maar het hing destijds in de lucht, als esthetisch idee, met name in de meer duistere varianten van dansmuziek. Het is een bescheiden remix, omdat er wel een aantal dingen moesten worden aangepast om het iets tijdlozer te maken. 

Rennend droomt de wolf. Dit verhaal schreef ik voor de Moderne Sprookjes editie van WonderWaan (nr. 17, maart 2011), het fictie-supplement van Holland SF, het tijdschrift waar ik een aantal jaren essays voor schreef. Ik hoef er niet mysterieus over te doen, dit is een cyberpunk-versie van Roodkapje. 

Bevroren ochtenden en zomernachten. Dit was oorspronkelijk ook een recensie voor De Subjectivisten, ditmaal van het fraaie album For Frosty Mornings and Summer Nights van Xela. Moet dus in 2003 zijn geschreven. Tijdens het redigeren realiseerde ik me opeens dat het verhaal is opgebouwd uit de tracktitels van de plaat. Toch wel een interessante uitdaging. 

Het eckte-eckte Amsterdam. Een verhaal dat waarschijnlijk alleen dankzij corona geschreven kon worden. Als Amsterdammer was de irritatie over het bespottelijke toeristenbeleid vanzelfsprekend al jaren aanwezig. Maar de schoonheid van de lege straten in maart-april 2020, een kleine utopie waarvan je de tijdelijkheid meteen erkende, moet dit verhaal op gang hebben gebracht. En ik kon eindelijk een van mijn favoriete foto’s in een verhaal verwerken, namelijk ‘In afwachting van ontruiming voeren krakers van de Conradstraat een theaterstuk op, waarbij een van de panden in brand gestoken wordt, 18-07-88’ van Bert Verhoeff. 

Als e-book is het eenvoudig verkrijgbaar bij amazon.nl. Heel handig voor de schrijver maar zodra er papier in het spel is wordt het, ongetwijfeld door Nederlandse regeltjes, allemaal wat vreemder. Ik heb bijvoorbeeld geen invloed op de bizarre verzendkosten. Wie geïnteresseerd is kan het boek dan ook beter via amazon.de bestellen (en met iDeal betalen), waar het boek goedkoper is en de verzendkosten heel sympathiek (door mij zelf getest.) Helaas lijkt het ecosysteem van uitgeven in vier jaar radicaal te zijn uitgedund. En er waren leuke initiatieven. Ik moet de komende tijd eens op zoek naar mogelijke Nederlandse alternatieven, al vrees ik het ergste.

Of nu te bestellen bij de betere boekhandel!

donderdag 20 mei 2021

De geïsoleerde vampier luistert ook naar muziek

When I was a younger man, art was a lonely thing. No galleries, no collectors, no critics, no money. Yet, it was a golden age, for we all had nothing to lose and a vision to gain.

Mark Rothko 



Only Lovers Left Alive
(2013) was de laatste film die ik in de bioscoop zag voordat deze werd opgeofferd aan een soort pseudo-lockdown. Zes maanden later zijn de bioscopen en andere culturele instellingen nog steeds niet heropend terwijl ze de meest effectieve coronamaatregelen hadden ingesteld (behalve de bespottelijke regel uit de koker van Polder Lysenko dat je bij je zitplaats aangekomen wel het mondkapje mocht afdoen.) Omdat ik de sluiting zag aankomen was het een zelfbewust afscheid, met per ongeluk precies de juiste film. Want deze vampierfilm van Jim Jarmusch gaat over het einde van een tijdperk, de neergang van de kunstenaar, de definitieve afsluiting van de renaissance. Dit proces is al lang geleden ingezet, maar de film werd extra beladen tijdens een pandemie waarin de laatste sporen van de kunstenaar als aristocraat of outsider worden uitgewist zodat alleen nog de kunstenaar als ondernemer overblijft. De melancholie van muzikant-vampier Adam, kluizenaar in de spookstad Detroit, is op deze manier zeer inleefbaar. Zoals eerder opgemerkt gaat corona geen breuk veroorzaken met het neoliberalisme. Het zal waarschijnlijk nog steviger in het zadel komen te zitten. Wat in Nederland overblijft is een kunstloos complex van bedrijfshallen, eindeloos verschuiven van containers, files, te dure steden die weer overspoeld worden door toeristen die dezelfde winkels bezoeken die in hun eigen woonplaats staan.

Jarmusch is een meester van de film waarin weinig lijkt te gebeuren. Maar dat is schijn. Veel vindt op een associatief niveau plaats. Het bloed is hier een pharmakon waar de kunstenaar niet zonder kan leven. Hoe het exact is gebeurd blijft vooralsnog onduidelijk maar in de 21ste eeuw lijkt inderdaad de relatie tussen drugs en kunst te zijn verbroken. Zonder dat er minder drugs worden gebruikt heeft het Californië van de zelfpresentatie, de verkoop van jezelf als geslaagd, vrolijk en gezond project diep wortel geschoten. Alles wat men met drugs kon associëren, de rafelranden van de stad, het schaduwbestaan van het nachtleven, de achteloze bohemien, de poststructuralistische breinkrakers, de kennis, verwonding en verdoving van lichaam en geest lijkt uit de samenleving verbannen. Het is niet meer dan nog een consumptiekeuze, een ander soort terrasje. Jarmusch lijkt te suggereren dat, net als de vampier, hasj en opium eerder deden, nog een authentieke kunst uit de Oriënt kan verschijnen zoals deze wordt belichaamd door de sensualiteit van Yasmine Hamdan. Al ben ik pessimistisch, alles is al overal en lijkt daarom geen gewicht te bezitten. Er is alleen nog individueel genot, een kleine openbaring zonder verdere consequentie. 


Wat mij eindelijk brengt bij de ware aanleiding voor deze bespiegelingen. Toen de aftiteling verscheen besefte ik hoe belangrijk het was geweest om de film in de bioscoop te zien omdat het juist de ervaring van de muziek, zo centraal in Only Lovers Left Alive, volledig tot zijn recht liet komen. Teleurgesteld moest ik de dag daarna vaststellen dat de soundtrack al een tijd niet verkrijgbaar was. Jarmusch besteedt altijd veel zorg aan muziek, wat al eerder resulteerde in vooruitstrevende soundtracks, met name Dead Man (1995) van Neil Young, waar destijds wat lacherig over werd gedaan maar door Earth op magistrale wijze verder is uitgewerkt en de drie afrofuturistische autoritten in Ghost Dog: The Way of the Samurai (1999) waar Forest Withaker geconcentreerd naar dub, freejazz en Killah Priest luistert. Hier creëert zijn eigen band SQÜRL in samenwerking met luitspeler Jozef van Wissem een soort renaissance doommetal die perfect de lome schaduwsfeer van de film—tussen opiumroes en nostalgische dagdroom in—complementeert. Vaak verlang je wat je niet kunt krijgen en soms lacht het lot je toe. Inderdaad, de soundtrack van Only Lovers Left Alive is opnieuw uitgebracht, op dubbel-LP voor degene die van mooie hoezen houdt en graag regelmatig de benen strekt of stemmig digi-pack voor de vampier die niet bang is voor het digitale. Perfecte muziek voor overpeinzingen tijdens deze bloedeloze dagen.

zondag 7 maart 2021

De sublieme clichés van Cyberpunk 2077

How I loathe to become accustomed to this grave, 

To be what I once was - that is all I crave. 

Bolesław Leśmian, “Why so many candles…” 



Onlangs keek ik de Italiaanse western Il Grande Silenzio (1968) en de climax van die film maakte me enorm bewust van de rol die clichés spelen en hoe wij als kijker zijn geconditioneerd om er door te worden gerustgesteld. Regisseur Sergio Corbucci koos ervoor om radicaal te breken met narratieve zekerheden en deed mij als kijker even ontzettend verlangen naar het “goede einde”. Terwijl ik mij langzaam liet onderdompelen in de game Cyberpunk 2077 moest ik weer denken aan de rol van clichés. Want de wereld van Night City is in bijna elk detail opgebouwd uit bekende elementen. Je kunt ze afvinken: rebelse hackers, controlestaat, geprivatiseerde politie, multiculturele stad met veel Aziatische invloeden, zaibatsu die de dienst uitmaken en onderling oorlog voeren, ruige buitenstaanders die hun mannetje staan op technisch gebied, de mens-machine compleet geaccepteerd, de directe verbinding van hersens met digitale data, het is allemaal herkenbaar en uitgewerkt in de korte periode tussen Blade Runner (1982) en de Sprawl-trilogie (1984 – 1988) van William Gibson. Wat maakt Cyberpunk 2077, een spel dat na verschijning vanwege de hype en een aantal bizarre bugs razendsnel werd afgekraakt en geridiculiseerd, dan toch tot een heerlijke ervaring? Zoiets als het sublieme cliché?


Cyberpunk 2077 behoort in de kern tot het genre van de adventure. Het spel staat in de traditie van The Hobbit (1982), Police Quest (1987) en Blade Runner (1997) waarbij je een verhaallijn dient te volgen en op bepaalde momenten keuzes dient te maken. De innovatie van Blade Runner bestond uit de verschillende manieren waarop je het spel kon uitspelen en soms mens, soms machine bleek te zijn. Bijna 25 jaar en tig delen van Grand Theft Auto later zijn de mogelijkheden enorm toegenomen. Cyberpunk 2077 is een open wereld, een gigantische metropool, inclusief woestijnachtige omgeving, waar je vrijelijk doorheen kunt bewegen, los van de verhaallijn die je tot actie beweegt. Wanneer je de sprong waagt, vormt dit al snel een tweede wereld in je leven, een virtuele wereld, ergens tussen realiteit en droom, waar je overdag naar smacht. Zelfs wanneer je de verhaallijn volgt schenkt Cyberpunk 2077 de speler een grotere vrijheid dan voorheen. Dat begint al bij aanvang wanneer je de keuze krijgt tussen drie kasten die grotendeels je persoonlijkheid vormen. Mijn personage V. begon als ‘corpo’ in een zaibatsu en tijdens gesprekken kan ze daardoor regelmatig terugvallen op een dwingende manier van spreken. Ik vermoed dat het grote verhaal aan een aantal gebeurtenissen is gehangen waar elke speler uiteindelijk aan moet geloven, maar de hoeveelheid keuzes in gesprekken en ook de manier waarop je je ontwikkelt aan de hand van klussen om te overleven, vormen een eigen verhaal. Vergeleken met een vriend die het spel heeft uitgespeeld, zijn we volstrekt anders uitgekomen, mijn verhaal met een intense maar tragische liefdesaffaire veel melancholischer dan het van hem en zelfs met gebruik van specifieke gedichten van onder andere Yeats, Szymborska en Leśmian. In die zin is Cyberpunk 2077 een grote stap richting het ultieme spel, de virtuele wereld van complete vrijheid, de definitieve onderdompeling. 


Wat de narratieve clichés naar een tweede plan duwt is de textuur van de wereld, het leven-in-de-wereld. Grafisch is de game helemaal in orde en kan mijn acht jaar oude laptop met Ubuntu het via Google Stadia makkelijk bijbenen, een buitengewone technische prestatie. De grens tussen digitaal en wat je perceptie gladstrijkt wordt effectief geslecht. Personages gebruiken verschillende gezichtsuitdrukkingen die tijdens gesprekken moeiteloos veranderen en de wereld is gevuld, met mensen en objecten. Interieurs zijn met zorg ontworpen, men heeft duidelijk nagedacht over architectuur, er is een klimaat en vooral licht. De stad wordt plotseling omhult door mist of gelig woestijnzand, de straten zijn bij zonsopgang verlaten en ‘s nachts spookt het. Visueel is Cyberpunk 2077 prachtig maar het klinkt nog beter. Het is gemaakt om te spelen met een koptelefoon waarbij de ruimtelijkheid volledig tot zijn recht komt. Op straat klinken stemmen in verschillende talen (Spaans, Japans en Russisch zijn het populairst), zowel binnen als buiten is geluid, van gebrom en druppels tot schermen met bizarre reclames en nieuwsuitzendingen, waaronder een item over het vluchtelingenprobleem in Scandinavië omdat Nederland is overstroomt. Geluid heeft ook de juiste impact, wanneer je de club Totentanz binnenloopt hoor je van ver de doffe beat die steeds duidelijker wordt naarmate je dichter bij de dansvloer komt. En dan is er de muziek. Niet alleen de ambientdrone die je bijna niet bewust waarneemt maar ook wat klinkt uit de autoradio’s, een overweldigende selectie op verschillende stations met dreigende electro (grotendeels te danken aan Nina Kraviz, die ergens in het spel nog een kliniek heeft), jazz (Miles, Coltrane, Mingus), techno, Aziatische pop, moderne rock en hiphop (Run the Jewels werkt hier geweldig.) Kortom, de wereld leeft. 


Het spel maakt het cyberpunkgenre tastbaar zoals nooit tevoren. En de timing is helemaal niet zo slecht als snobs doen geloven. Binnen de avant-garde van sciencefiction woedt al lange tijd de discussie of cyberpunk zijn retrofase is ingegaan en als verzameling van futuristische thema’s en motieven weinig meer te bieden heeft. Tegelijkertijd is cyberpunk steeds meer mainstream geworden waardoor veel onderdelen, vaak de meest oppervlakkige, eenvoudig zijn in te zetten in series en jeugdboeken. Cyberpunk is naturalistische fictie geworden. Het genre kwam op aan het begin van het neoliberalisme, de eerste contouren van dit gedrocht op speculatieve wijze uitvergroot. Neuromancer is onmiskenbaar een roman over de Reagan-jaren. Eigenlijk is 2021 een prima moment voor een tussentijdse samenvatting want neoliberalisme dendert gewoon door, ongetwijfeld in gemuteerde vormen maar we gaan er niet aan ontsnappen. Daarom zitten we ook vast aan cyberpunk. We pluggen ons brein misschien niet direct in een computer, maar dat is een detail. We zijn allang een innige relatie met onze informatiemachines aangegaan. De uitdijende stad, een terugdringende overheid behalve als het om controlemechanismen gaat, een melting pot, met een onderklasse en daarboven een vrij verkeer van abstract kapitaal, een informatiewereld die in het dagelijkse leven is verweven en steeds krachtiger wordt terwijl klimaatverandering langzaam maar zeker toeslaat. Gibson is onze Zola geworden. Cyberpunk 2077 vormt een aantrekkelijke hybride van adventure en shooter, gelinkt aan het entertainmentcomplex, met een aftiteling die een Hollywoodblockbuster doet verbleken maar ook met literaire pretenties die op de juiste, achteloze, manier worden gepresenteerd. De vraag is nu, willen we hier daadwerkelijk in leven of nog vechten voor een betere, saaiere wereld?

dinsdag 23 februari 2021

Daft Punk en het plezier van geluid


Eigenlijk reageerde ik in eerste instantie nonchalant op het nieuws dat de wegen van Daft Punk scheiden. Hoogstwaarschijnlijk betekent het dat ik onderbewust al mijn vermoedens had. Nooit afgemaakte gedachten over hoe nu verder na Random Access Memories, een plaat die niet te herhalen is, in zichzelf al een grandioos afscheid van een tijdperk, het Analoge Tijdperk, dat toen al achter ons lag. Hoe dan verder? Destijds vond ik dat Daft Punk zijn prog-kant moest uitwerken. Welcome to the machine, et cetera. En dat leek volgens tot nieuwsberichten gepromoveerde geruchten ook te gaan gebeuren met een soundtrack voor de aanstaande film van horrormaestro Dario Argento. Niemand die het blijkbaar echt heeft gecontroleerd.






Ik vermoed dat ze zijn uitgekeken op het project en je kunt inderdaad beter met een afgemeten discografie stoppen. Bangalter maakt al jaren interessante soundtracks waarop hij soms ouderwets van beukenstein gaat en Homem Christo is een verfijnde producer dus er is geen reden om te stoppen met muziek maken. En eerlijk gezegd was ik bang dat een volgend album een volstrekt Amerikaanse gelegenheid zou worden met gastbijdragen van Kanye en andersoortige autotune-paupers. Wat ik zo in de sportschool meekreeg heeft The Weeknd goed opgelet tijdens hun samenwerking en was het duo daarna niet meer nodig om de simulacrumpop ‘Blinding Lights’ te maken.

Dan doemen onvermijdelijk de volgende woorden op: het einde van een tijdperk. En dat is voorbij de reflex ook gewoon waar. Het tijdperk was echter al een tijd geleden geëindigd. De cultuur waar Daft Punk door werd gevormd, jaren ‘90 house, de rave, bestaat in zijn authentieke verschijning allang niet meer. Dit heeft Daft Punk zelf ook gerealiseerd, waarschijnlijk al in de aanloop naar Discovery (2001) waarna ze house-als-disco in andere vormen presenteerde: anime, conceptuele kunst, extravagante concertervaring, soundtrack en bestseller uit verloren tijden. Voorwaar, een fascinerende reeks. Nu rest de museumificatie van house, de concertzaal met zitstoelen, het tweede leven van de gamelicentie en de elegieën van Burial. De Daft Punkers hebben hun pensioen al geregeld en hoeven hun gehoor niet op te offeren in het nostalgiecircuit. Alleen Aphex Twin rest nog als een onberekenbare figuur, die met het verstrijken der jaren steeds meer op een legende zal lijken, de terugkeer van de koning.

Maar die melancholische bespiegelingen doen geen recht aan de muziek van Daft Punk. Want Daft Punk ging vooral over plezier. Plezier in geluid, in eerste instantie de extase van de loop—de glorieuze spiraal van ‘Around the World’, de machinale dreun van ‘Alive’, dat riedeltje in Armand van Heldens remix van ‘Da Funk’—het moment op de dansvloer dat eeuwig mag duren. Daarna met Discovery het bouwen van een fantasiewereld met geluid, vol verrassingen, inventiviteit, valse herinneringen, ongegeneerd romantisch, dan weer melancholisch. Een waar chef d'oeuvre. Alleen The Avalanches zijn in staat gebleken om deze ambitie te volgen waar dansmuziek droomt. Dat plezier komt in deze vorm, met zijn specifieke verwijzingen, met een complete anime in jaren zeventig-stijl, niet meer terug voor iemand van mijn leeftijd die dezelfde cultuur als Daft Punk in een veel overzichtelijkere mediaconstellatie heeft meegemaakt. Het archief wacht, de onvermijdelijke onderdompeling in de lege geneugten van het entertainmentcomplex en dan uit het niets een glimlach als ik me herinner hoe de herkeningsmelodie van ‘Music Souds Better With You’ opdoemt om plotseling te fuseren met de bas van ‘Together’ terwijl de robotpakken rood oplichten. One More Time.

zaterdag 23 januari 2021

The Ministry of the Future | Vuile handen voor een groene toekomst

 

Aangezien klimaatverandering de mensheid de komende decennia (eeuwen?) zal bezighouden is het geen overbodige luxe om de fantasie aan te spreken. Het onbekende tastbaar maken, dat is een prachtige klus voor de sciencefictionschrijver. Weinig schrijvers zijn zo doortastend in het doordenken van toekomstscenario’s als Kim Stanley Robinson. De kolonisatie van Mars, een alternatieve wereldgeschiedenis zonder Europeanen, de praktijk van ruimtereizen op lange afstanden en het leven in een metropool wanneer de zeespiegel is gestegen, Robinson beschrijft dit alles in zijn boeken op overtuigde wijze. Dat deze kenner van progressieve politiek (hij studeerde onder Frederic Jameson, aan wie het boek is opgedragen) zich zou richten op klimaatverandering was eigenlijk onvermijdelijk, want klimaatverandering verbindt vrijwel alle grote politieke vragen die er tegenwoordig toe doen: bestaat er een alternatief voor kapitalisme? Wat te doen met vluchtelingen? Met welke erfenis kun je volgende generaties opzadelen? En hoe richt je een rechtvaardige globalistische samenleving in? Het ambitieuze The Ministry of the Future probeert hier in 563 bladzijden antwoorden op te vinden.

Literair gezien is het boek helaas geen hoogvlieger. De eerste 100 pagina’s lezen als een manuscript dat nog moet worden bijgeschaafd, met veel korte zinnen en houterige dialogen, alsof Robinson ongeduldig naar de didactische kern van zijn boek verlangde en snel de setting moest neerzetten. Pas tegen het einde gunt hij zijn hoofdpersoon een lang afscheid dat niet meer wordt gedreven door de ideeën. In die zin is het een hele ouderwetse SF-roman waar de ideeën de literaire vorm overheersen, een balans die sciencefictionschrijvers de afgelopen 50 jaar met moeite hebben proberen te veranderen, misschien niet altijd even enthousiast ontvangen door lezers van het genre, al heeft het op de lange termijn zijn vruchten afgeworpen waardoor sciencefiction ook interessant werd voor meer conventionele auteurs. Als je er een positieve draai aan wilt geven is The Ministry of the Future een soort fictieve non-fictie, een hybride die wetenschappelijke en technologische onderwerpen toegankelijk maakt met behulp van narratief. Fantasie is nodig om scenario’s te bedenken die realistisch aanvoelen en laten zien welke gevolgen bepaalde beslissingen kunnen hebben. Het overkoepelende narratief wordt dan ook aangevuld met kleine hoofdstukken die de vorm hebben van memo’s, transcripties en vermakelijke subjectieve omschrijvingen door bijvoorbeeld chemische processen.

The Ministry of the Future begint met de beschrijving van een dodelijke hittegolf in India. Deze ramp zet alles in beweging. Terwijl India op radicale wijze probeert een herhaling te voorkomen en geen zin heeft om op de rest van de wereld te wachten, richten de Verenigde Naties in 2025 een organisatie op die zich inzet voor de rechten van toekomstige generaties. Vanuit Zurich probeert het “ministerie” onder leiding van de Ierse Mary Murphy op allerlei manieren de stijging van de mondiale temperatuur en daarbij horende zeespiegel tegen te gaan. Een oplossing wordt gezocht in het vastzetten van de schuivende ijsplateaus in Antarctica terwijl Murphy met haar team vanuit het kalme Zwitserland probeert om de wereldeconomie te hervormen.

De omschrijvingen van de negatieve gevolgen van klimaatverandering zijn inlevend en deprimerend. Als waarschuwing werkt The Ministry of the Future vrij effectief. Robinson presenteert een groot aantal oplossingen die in theorie mogelijk zouden moeten zijn, al is het bijvoorbeeld moeilijk te geloven dat financiële instellingen, zelfs als het water iedereen aan de mond staat, hiermee zullen instemmen zoals ze hier uiteindelijk overstag gaan. Om de veranderingen te laten plaatsvinden en aan te tonen dat een andere toekomst mogelijk is, moeten bepaalde personages beslissingen nemen die ik ze in het echte leven lastig zie maken. Wat tijdens het lezen regelmatig tot de conclusie leidt dat de toekomst er zeer donker uitziet. Maar goed, het nut zit hem juist in het denken over oplossingen, het inspireren en dat is een lovenswaardig streven.

Wat The Ministry of the Future zonder twijfel een uniek karakter geeft, is de manier waarop het—zonder een duidelijke morele afwijzing van de auteur—een taboe-onderwerp bespreekbaar maakt, namelijk de rol van geweld in de bestrijding van klimaatverandering. Al vroeg wordt in India de ecoterroristische organisatie Children of Kali opgericht die koppige tegenstanders van verandering uit de weg ruimen. Wanneer de maatregelen van het ministerie in eerste instantie te weinig opleveren twijfelt Murphy over haar wettelijke slagkracht. Robinson laat knap in het midden of het ministerie een ondergrondse tak krijgt om op illegale wijze sabotage uit te voeren en mogelijk als doodseskader functioneert, zonder dat Murphy hier echt vanaf weet zodat ze geruchten altijd geloofwaardig kan ontkennen. Onvermijdelijk leidt dit tot tegenaanslagen op het ministerie. Het is uiteindelijk de uitvinding van de, niet eens zo vergezochte, pebble mob missile, een goedkope zwerm AI-drones, overal ter wereld ingezet om elkaar het leven zuur te maken, die eigenlijk de grote doorbraak forceert omdat het de militaire machtsverhoudingen compleet egaliseert (en bijvoorbeeld mogelijk maakt om elke tanker tot zinken te brengen.) 
 
Wellicht is dat Robinsons meest realistische boodschap, dat ondanks de overdaad aan goede bedoelingen en utopische bespiegelingen, klimaatverandering niet kan worden tegengehouden zonder vuile handen te maken. Het is duidelijk dat kapitalisme uit zichzelf geen betere toekomst kan bewerkstelligen. Fossiele brandstoffen hebben de motor van kapitalisme in beweging gezet en houden deze in een monsterlijk militair-industrieel complex draaiende. Om het tot de laatste druppel olie en brok steenkool te laten uitrazen is onmogelijk. Robinson maakt ons duidelijk dat verleiding met mooie ideeën over schone energie, groene steden, biologische productie en individuele goede werken waarschijnlijk tekort zullen schieten. Een nieuwe vorm van vals bewustzijn met desastreuze gevolgen voor iedereen.