woensdag 31 juli 2013

The Art of Noise - Who's Afraid of The Art of Noise




Je hoort bij dit soort platen die je destijds bent vergeten te luisteren de grote internet-confessie te bezigen. Inderdaad in 1984 is het debuut van The Art of Noise compleet langs mij heen gegaan. Dat lijkt terugkijkend een vreemde omissie. Ter relativering, in het huidige tijdperk van totaal luisteren heb ik maar een nummer van zogenaamde alomtegenwoordige bands als Franz Ferdinand, Artic Monkeys en The Strokes gehoord (en prompt vergeten hoe ze klonken). In 1984 met een beperkt budget, tapevrienden en radio als enig hulpmiddel was het vele malen moeilijker om een poplandschap te ontginnen dat voor een dertienjarig wijd open lag. Aan de andere kant vraag ik me nu af hoe ik Who’s Afraid of The Art of Noise heb kunnen missen. 1984 was immers het jaar van Frankie Goes To Hollywood, een groep waar ik idolaat van was. The Art of Noise zat op hetzelfde label (ZTT) als Frankie Goes To Hollywood en bestond in principe uit hetzelfde muzikale team achter de band (al was dat toen nog geheim). 

Nu pas kom ik er ook achter dat Paul Morley bandlid was van The Art of Noise. De jaren daarvoor was Morley uitgegroeid tot de leidende popjournalist, maar op 25-jarige leeftijd voelde hij zich te oud voor de NME en wilde hij echt ambitieus te werk gaan door nieuwe popmuziek te creëren. Popmuziek met grote gebaren, manifesten…pop als nieuw kunstproject. Vandaar natuurlijk de naam The Art of Noise als ode aan de futuristische componist Luigi Russolo. De hoogtijdagen van ZTT en het team Morley – Trevor Horn waren zo voorbij maar in deze flits van ongeveer twee jaren werd iets unieks neergezet (naast Welcome to the Pleasuredome en Who’s Afraid of the Art of Noise, Propaganda’s A Secret Wish en een van de sleutelplaten van de jaren ’80, Slave to the Rhythm van Grace Jones).

Als je nu naar Who’s Afraid of the Art of Noise luistert denk je binnen een minuut “jaren 80”. ‘A Time to Fear (Who’s Afraid)’ is proto-sampadelia, met van die typisch korte Fairlight melodieën opgebouwd uit klanken alsof een heel orkest achter een toets huist. Single ‘Closer (to the edit)’ is eenzelfde collage (en natuurlijk komt hier ook de metalen panfluit Fairlight preset langs). Dit was dan state of the art pop, compleet synthetisch, machinaal, dansbaar. Die omschrijving klinkt als techno en ZTT is dan ook een grote invloed geweest op een aantal technoproducers in Detroit. Derrick May is altijd uitgesproken fan van Frankie Goes To Hollywood geweest en het werk van zijn protegé Carl Craig kent door de jaren heen een aantal verwijzingen naar de muziek van het label.

De metalen panfluit keert terug op het centrale nummer van de plaat: ‘Moments in Love’ (hier in de complete 10 minuten techno-Ravel versie). Een gigantische hit en ik vraag me toch af of de verantwoordelijken in een deuk hebben gelegen over het succes ervan, een geval van ironie die serieus wordt genomen (of juist heel erg jaren ’80, ironie die zo straight is dat het verschil niet is te horen.) Het deed me destijds weinig, niet meer dan een prettig instrumentaal nummer op de radio. Waarschijnlijk de belangrijkste reden waarom ik nooit heb overwogen om het album aan te schaffen. Toch vreemd, voor hetzelfde geld had ik die sprong wel gewaagd en was de muziek nu in mijn herinneringen verweven in plaats van een vluchtige verkenning op een laptop in 2013. Na ‘Moments In Love’ kakt het album overigens genadeloos in met drie korte abstracte tracks. In die zin in is Who’s Afraid of the Art of Noise meer een voorstudie voor Slave to the Rhythm, een waar futuristisch monument dat nooit is herhaald (ja, daar kom ik dus nog eens op terug).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten