maandag 13 april 2015

Literatuur zonder achteruitkijkspiegel

In literary fiction, the more popular solution seems to be relying on settings close to the present, but far enough back to avoid such inconvenience. Granted, the popularity of the 1970s, 1980s, and early-1990s as settings also owes plenty to generational shifts in literary production as people write about formative periods and the years they remember. But it also avoids any number of narrative problems and allows writers to go on telling stories in the way they are used to, rather than incorporating the present in ways that are difficult and disruptive. When I recently wondered on Twitter — one of those very disruptions — if we’ve reached the point of needing a term for this kind of setting, author Jared Yates Sexton suggested “the nostalgic present.” And while it’s easy enough to incorporate mention of that into this essay, where might a tweet fit into a novel? As dialogue, formatted like any other character’s utterance? Or embedded with timestamp and retweet count and all? What happens when our characters spend half their novel on Twitter, as so many of us spend our workdays?
Uit ‘Reader, I Muted Him: The Narrative Possibilities of Networked Life’, een mooi essay van Steve Himmer met een aantal intrigerende observaties (en leestips.) Dat de, zeg maar reguliere, literatuur er weinig van bakt, is al een tijd duidelijk. Himmer laat zien waar een van de pijnpunten ligt. Een van de interessante aspecten van Cronenbergs Consumed is dat het een zeer technologische roman is, los van alle medische ongein zijn de jonge journalisten Naomi en Nathan heel scherp geportretteerd in de manier waarop ze met elkaar communiceren en technologie gebruiken om hun beroep en identiteit vorm te geven.

“Or was it a more sinister thing? Was the iPhone a malevolent protean organism, the stem-cell phone, mocking him who had cameras with real physical shutters whose sound you couldn’t turn off? Promising to replace every other device on earth with its shape-shifting self—garage door openers, light meters, spirit levels, you name it?”

Maar ik vroeg me ook af: doet sciencefiction het eigenlijk beter? Black Mirror vanzelfsprekend, maar dat is televisie (zoals Gone Girl van Fincher op dit niveau heel beklemmend werkt.) Als fictieschrijver zou dat de leidraad moeten zijn, de problematiek waarmee je personages grotendeels worstelen. Maar doet sciencefiction eigenlijk niet al een tijd hetzelfde, alleen dan als een vlucht in de richting van de toekomst, waar dit soort “primitieve” communicatie achter ons ligt en gestroomlijnd is? Het vormt ook een van de voordelen van een post-apocalyptische setting, waarbij je eigenlijk met een cirkelbeweging weer in het verleden terechtkomt ("het verlangen naar een donkere middeleeuwen" noem ik het in De Toekomst Hervonden.)

Het lijkt in ieder geval een goed moment om de klassieke sciencefiction weer te herlezen en op dit aspect te letten: hoe communiceert men met elkaar? En hoe verandert dit de sociale omgang en de maatschappij? Twee conventionele uitwegen zijn altijd telepathie en de videofoon geweest, waarbij die laatste eigenlijk zelden tot een radicaal andere manier van communiceren leidt, niet meer dan een betere telefoon. Hoogste tijd om Stand on Zanzibar (1968) weer eens te herlezen, wat toen ik het las erg goed vond, maar teveel in het verhaal verzonk om veel aandacht te besteden aan dit soort details.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten