dinsdag 5 januari 2016

Een korte geschiedenis van het volgende Amsterdam

Ik kreeg een tijdje geleden van een vriend het boek Amsterdam: A History of the World’s Most Liberal City en toen ik er eenmaal aan begon, heb ik het in hoog tempo uitgelezen. Soms maakt een buitenstaander veel duidelijk. Relatieve buitenstaander want Russell Shorto, directeur van het John Adams Instituut, woont al een tijd in de stad. Vreemd hoe dat gaat, om opeens je eigen nieuwsgierigheid, antiautoritarisme en tolerantie in historisch perspectief te zien, een traditie. Als Amsterdammer vormt het boek dan ook een injectie van trots, want de stad wordt gepresenteerd als bron van ongeveer alle vooruitgang op het gebied van ideeën sinds de Renaissance.

Tegen het einde moet Shorto er wat snel een einde aan maken en springt hij van begin jaren zeventig (“But in Amsterdam, the 1960s didn’t end.”) rap naar multicultureel drama gejammer. Wat hierdoor gemist wordt, is een periode die ooit de geschiedenis zal ingaan als een mini-Gouden Periode, namelijk de jaren negentig, waarin mogelijk de zaden werden geplant voor een echte continuïteit van de Amsterdamse Cultuur. Ik vond het vrij opvallend dat Shorto, die vrijwel overal in meegaat en zich uitstekend heeft gedocumenteerd, het fenomeen kraken totaal niet begrijpt en ook de Nieuwmarktrellen vergeet. Zonder dat laatste en de verijdelde plannen om autowegen dwars door de stad te leggen, was Amsterdam veel van zijn museale charme kwijtgeraakt. Het kraken zou in 1980 natuurlijk een synthese vormen met eeuwenlang anti-Oranjesentiment, maar veel belangrijker een soort reset van de stad forceren. Het is nu moeilijk voor te stellen maar Amsterdam was in 1990 een soort kinderloze stad, klaar voor een hergeboorte. Toen datzelfde jaar een aantal Ajaxspelers tijdens het kampioenfeest op het Leidseplein “Hasj, coke en pillen!” scandeerden, was dat een bevestiging van iets dat al een paar jaar broedde.




Een jaar later begint het album Seven Stars van Quazar met een radio-DJ die opmerkt dat alle tracks in de dancelijst “upbeat housetracks” zijn om te concluderen “Because as we know Amsterdam is house nation of the world.” De stad beschikte op dat moment over een geweldige verzameling platenwinkels en het was eenvoudig om housefeesten te organiseren, vaak in kraakpanden die veel toegankelijker waren dan de snobistische discotheken. De lokale chemici verhoogden de productie met hoogwaardige formules. En Quazar noem ik niet per ongeluk want wat het geheel afmaakte was Gert van Veen, lid van Quazar, maar ook muziekjournalist voor De Volkskrant. Elke vrijdag kon je vol verwachting de muziekpagina van de krant openslaan waar Van Veen compromisloos de laatste houseplaten recenseerde. Een aantal grotere artikelen en interviews uit die tijd (waaronder een zeer vroeg gesprek met Underground Resistance) bundelde hij tot Welcome to the Future wat een goed tijdsbeeld geeft, maar niet de kick kent van die vers-van-de-pers informatie (grotendeels pre-internet nog) waarmee hij de lokale ideoloog van house werd.

Langzaam zou de stad transformeren, in veel aspecten moderniseren en op een conventionele manier leefbaarder worden (de kinderwagens keerden zowaar terug.) De euforie van house zou kanaliseren tot een gereguleerde industrie. De lol van lachgasbalonnen voor een piek tijdens de eerste Awakeningsfeesten in de Westergasfabriek met lekkend dak zou stilletjes verdwijnen. De benoeming in 1994 van verdwaalde zedenprediker Schelto Patijn tot burgemeester hielp niet. Ik herinner me nog een feest in Paradiso rond die tijd waar de VJ een animatie projecteerde van Patijn die op de beat met zijn vingertje wees. Niemand trok zich er wezenlijk iets van aan, maar de tweede helft van de jaren negentig kende een andere sfeer, minder euforisch, meer gedreven door nieuwsgierigheid (de acceptatie van jungle) en een samengaan met opkomend internetoptimisme.

In 2000 vertrok Van Veen bij De Volkskrant. Zijn taak zat er duidelijk op. Wat betreft muziek maakte de krant een contrareformatie door naar onversneden rockisme die vreemd genoeg de bredere reactionaire omslag van de krant aankondigde. Internet zou de verspreiding van informatie over muziek, snel gevolgd door muziek zelf, overnemen. Ik denk dat voor Amsterdam daarna cultureel een zekere windstille periode aanbrak waar men collectief geen raad mee wist (house was natuurlijk nooit alleen maar dansmuziek, maar een complete technologische levensstijl/ideeënstroom.) De oude discotheken werden een voor een gesloten (of brandde af) en het continuüm Club 11 – Trouw (en nu De School) moest de vlam levend houden, inmiddels voor een nieuwe generatie. Het is allemaal wat kalmer, in zichzelf gekeerd en wellicht geciviliseerder.

Toch denk ik dat Amsterdam er beter voor staat dan vijf tot tien jaar geleden. Ondanks het gezeik op toeristen en hipsters leeft de stad meer. In zekere zin lijkt Amsterdam zich op te maken voor een technologische sprong die de komende decennia gaat plaatsvinden en waarvan de informatiestructuur met de AMS-IX en supersnel Internet al jaren geleden is gelegd. Na het lezen van Shorto’s boek lijkt het me duidelijk dat Amsterdam zich als digitale vrijhaven moet profileren, een volgende en onvermijdelijke transformatie van het traditionele mengsel van vrijheidsdrang en zakelijkheid. Een baken dat een alternatief vormt voor Haagse paranoiabureaucratie en daarachter opererende Angelsaksische controlestaten. Kortom, Amsterdam moet zichzelf de oceaan van silicium toe-eigenen. Die haar altijd heeft toebehoord.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten