Bob Stanley
– Yeah Yeah Yeah: The Story of Pop
Faber & Faber, 776 pagina’s
Is popmuziek uitgeput? Is daarbij niet alles inmiddels gezegd,
gewogen en gecombineerd? Kortom, hebben we nog behoefte aan een Grote
Geschiedenis der Popmuziek? Want is pop niet juist grotendeels ten onder gegaan
aan het gewicht van geschiedenis, een overdaad aan kennis? Allemaal waar en
toch is Bob Stanley een van de weinige personen die mij van te voren nog kon
enthousiasmeren voor een onderneming al deze. Hij had het namelijk altijd al in
zich. Denk terug aan de binnenhoes van Foxbase
Alpha (1991), het debuutalbum van Saint Etienne, met de collage (plakplaatjes?)
van popsterren van weleer: Ray Davies, Françoise Hardy, Barry Gibb, Jimi
Hendrix, Dennis Wilson, etc. Op de andere kant een groter portret van Mickey
Dolenz van The Monkees. Later volgden eclectische mix-cd’s als The Trip (2004) en compilaties van
obscure Britse psychedelische folk. Bob Stanley is zondermeer een connaisseur
van popmuziek.
En schrijver. Voordat hij met
Saint Etienne een carrière als popmuzikant begon, schreef Stanley voor
NME en
Melody Maker. Er zijn in de loop der jaren veel overzichten,
geschiedenissen en encyclopedieën over popmuziek geschreven, maar met
uitzondering van Nick Cohn & Guy Peelaert in
Rock Dreams (1974) weten die boeken zelden de energie en betovering
van pop te vangen.
Yeah Yeah Yeah is
eigenlijk een geschiedenis van de korte periodes in popmuziek dat een nieuwe
vorm verschijnt, een archeologie van enthousiasme, de flits, de kick. Het
resultaat is een hyperkinetische tekst. Stanley is niet geïnteresseerd in de
manier waarop carrières worden volgehouden, comebacks en reünietours zijn
vrijwel compleet afwezig. Nee, hij is een popfan, hij houdt van hitlijsten,
popprogamma’s als
Top of the Pops, radio
waar het nieuwe opeens klinkt, de eenmalige single kan net zoveel plezier
herbergen als een klassiek album.
Yeah
Yeah Yeah is in die zin een afgesloten geschiedenis van een cultuur die
niet meer bestaat. Pop in het analoge systeem kende een manier
van verspreiding waarin essentiële punten voor reflexie en barrières waren verwerkt en dit
stelsel is sinds de opkomst van Napster radicaal veranderd. In
'Excess All Areas' omschrijft Reynolds de kracht van het analoge systeem perfect:
The passing of the Analogue System makes it possible to see the benefits of the Mono-Mainstream (TV networks, major labels, government-run public broadcasting). This apparatus created mass experiences, mobilizations of energy and desire. But it also brought into being undergrounds, subcultures that grew in the darkness, outside mediation. In time, these would break through into the mainstream, via certain libidinally charged thresholds (in UK terms, the weekly music press, Top Of The Pops, Radio One). They would change pop and be changed by it. It was hard to break through, but if those barricades could be surmounted, things would then get propelled into mainstream consciousness and couldn’t be ignored. This antagonistic symbiosis of underground and overground resulted in a dialectical process of renewal and recuperation that kept music moving.
Eigenlijk is het verbazingwekkend
dat die periode van ongeveer vijftig jaar twee generaties beslaat. Mijn moeder
irriteerde haar ouders met platen van Elvis en Bill Haley en ik geef nog net
Daft Punk door aan mijn dochters. Yeah
Yeah Yeah maakt duidelijk dat het een unieke periode is geweest waarin
muziek op talloze manieren is veranderd. Pop was een populistische avant-garde,
de ultieme modernistische kunstvorm.
Stanley maakt in principe geen onderscheid tussen rock en pop, meteen een van
de verfrissende aspecten van het boek: de overwaardering van rock in dit soort
geschiedenissen krijgt een noodzakelijke correctie. The Monkees, ABBA en Bee
Gees krijgen hun eigen hoofdstuk terwijl een voorheen vaste hoofdrolspeler als
Zappa in een voetnoot wordt afgehandeld en Radiohead, de Grote Blanke Hoop, in
een enkele zin samengevat.
Want ja, Yeah Yeah Yeah is een subjectief boek en het is Brits. Geen wonder
want Groot-Brittannië is in de popcultuur altijd een essentieel scharnier
tussen de Verenigde Staten en de rest van de wereld geweest. Een Amerikaanse
versie zou waarschijnlijk hopeloos rockistisch zijn en nooit de verbazing over
de vreemdheid van Amerikaanse vormen kunnen vangen. Een van de grote voordelen
is dat je tijdens het lezen vaak moet lachen dankzij magistrale oneliners als “Bruce
Springsteen lyrics had a weight problem”, “Prince was always more playful, at once
generous and controlling, a benevolent dictator – the Tito of pop” of “When
he’s gone, Paul McCartney will be everyone’s favourie Beatle.”Hier voel je de
blijvende invloed van Oscar Wilde op de Engelse taal. Daarnaast is Stanley
gevoelig voor een bepaald soort Britsheid, compleet niet-nationalistisch, maar
meer een soort ambient Engeland. Wanneer dit in muziek verschijnt spits hij
zijn oren en meestal resulteert het ook in intrigerende popmuziek. Als contrast
dient vooral de zon van Californië (bijna is Yeah Yeah Yeah samen te vatten als de geschiedenis van twee weersklimaten).
Een boek als dit schrijven is
lastiger dan het lijkt. In het tijdperk van retromania zijn we immers doodgegooid
met alle verhalen over de popiconen van weleer, kunnen we dankzij talloze rockumentaires,
overdadige biografieën en heruitgaven alles wel tot in de alternatieve studio-takes dromen. Stanley heeft echter
een prachtige oplossing: met opvallend scherp inzicht weet hij net twee, drie
anekdotes te gebruiken die bijvoorbeeld toch een vreemd en plezierig licht op
The Beatles doen schijnen, je weer laten realiseren waarom een bepaalde artiest
zo fris en vernieuwend klonk of waarom Sex Pistols zoveel krachtiger was dan
The Clash. Het bijeffect is dat, ook al denk je de hele popgeschiedenis wel te
hebben gehoord, je niet alleen wordt geconfronteerd met veel obscure of
vergeten hits maar ook weer met hernieuwd plezier kan luisteren naar artiesten
waar je allang op was uitgekeken.
In dit
narratief wordt de popgeschiedenis een hectisch zoeken naar nieuwe vormen die de
wereld kortstondig in vuur en vlam zetten, waarna onvermijdelijk een crisis
volgt. Na de dood van Buddy Holly lijkt het echt of rock ’n roll dood is.
Vervolgens is er het cruciale Monterey festival (1967) waar volgens Stanley het
schisma tussen rock en pop plaatsvindt. Pop en rock zullen om de zoveel tijd
een tijdelijke synthese aangaan zoals in glamrock. Met punk lijkt het zelfs even
of het hele spel met nieuwe regels opnieuw wordt gestart. Stanley is vrijwel
wars van nostalgie en realistisch over de uitputting van stijlen, maar op drie
momenten merk je ware teleurstelling. Als eerste dat Smile van The Beach Boys niet in 1966 werd uitgebracht: “…it would
have taken pop down a complete untrodden track.” Vervolgens hoe met new wave de
oude orde zich herstelt en het radicale moment van punk wordt geneutraliseerd.
En als laatste, hoe rave, als een punk in het kwadraat, fragmenteert en zijn
kracht kwijtraakt. Dat laatste geeft meteen aan waar Yeah Yeah Yeah verschilt van vrijwel elke andere popgeschiedenis:
het stopt niet in 1987. Daarvoor is Stanley al eloquent geweest over soul, reggae
en disco, maar veel van de mooiste passages gaan over de periode nadat ‘Jack
Your Body’ in januari 1987 compleet uit het niets de top van de hitlijsten
bereikt, niemand even weet wat er aan de hand is en KLF zich ontpopt als de ultieme popgroep. Het is interessant
dat uiteindelijk Britpop het daarna in Yeah
Yeah Yeah het zwaarst te verduren krijgt. Maar Stanley laat helder zien hoe
beperkt de invloeden waren, hoe achterhaald het beeld van Engeland dat het
propageerde en vooral hoe het zich met behulp van de Engelse muziekkranten voor
een politiek karretje heeft laten spannen.
Het boek werkt bijna als een non-fictie
thriller waarbij je steeds sneller gaat lezen om achter de ontknoping te komen.
Die je eigenlijk al kent. De geschiedenis van pop begon in 1952 met de
introductie van vinyl, de hitlijsten en muziekpers, alle drie na 2000 bezig aan
een proces van degradatie. Waar je aan kunt toevoegen dat de presentatie van
muziek volkomen voorspelbaar is geworden. Het rockconcert zoals uitgevonden
door The Doors en geperfectioneerd door Led Zeppelin is een model dat als een
goed geoliede machine precies op tijd functioneert en waaraan niets wezenlijks
veranderd zal worden. Hetzelfde geldt voor het soundsystem en de discotheek die in house zijn omgevormd tot een efficiënte
consumptiemachine. Als resultaat is de emotionele connectie met popmuziek
afgenomen. Stanley kiest voor een pragmatische oplossing:
Still, the
modern pop era was as long as the jazz era; there’s enough in those five
decades to spend a lifetime digging through, and even then you’ll never heard
all of it. Things changed fast – almost weekly in particularly fertile periods.
There was no time for boredom.
Of dit een definitieve situatie vormt is vooralsnog
onduidelijk (en zal elders worden geanalyseerd), Yeah Yeah Yeah is in ieder geval een prachtig overzicht van een
paradigma dat lijkt te zijn afgesloten. Een gids die je doet verdwalen.