dinsdag 29 december 2020
Het neoliberale virus
“Why don't we just wait here for a little while, see what happens?”
Lang heb ik covid-19 hier genegeerd. Ik wilde de hot takes laten verdampen en heb tot nu toe alleen voor Metropolis M een bescheiden artikel over de rol van het virus in sciencefiction geschreven. Al is hierin al veel verwerkt van wat ik kwijt wilde: vertrouw op jezelf, zoek naar onverwachte positieve veranderingen en houd het klein. De tekst is achteraf gezien het product van fietstochten door het centrum van Amsterdam, plotseling verlaten, zowel futuristisch als de stad van mijn kindertijd, verdwenen betekenissen opeens weer zichtbaar, de magie van film bijna tastbaar. Er was in die eerste paar maanden van onzekerheid een moment van hoop, met zowaar semi-mainstream analyses over een alternatieve samenleving voorbij kapitalisme in zijn spectaculaire fase. En de verleiding was vanzelfsprekend groot om hier vol enthousiasme aan mee te doen. Ik vond enige terughoudenheid op zijn plaats om vrolijk over lijken te speculeren hoe een betere samenleving eruit moet zien, maar ik vermoed dat ik al snel aanvoelde dat covid-19 de sluier van het neoliberalisme rukte en zijn kille machinaties compleet zichtbaar heeft gemaakt. Nergens meer dan in Nederland waar een soort talibaan het neoliberalisme tot het bittere eind in stand zal houden en veranderingen gaat tegenwerken. Calvinisme heeft de Nederlandse volksaard gevormd, zelfs katholieken, fascisten, atheïsten, punkers en vooral socialisten ontkomen hier niet aan (...en ja, ik ben zelf natuurlijk een hybride-Calvinist.) Er zijn periodes geweest—de jaren ‘20, de jaren ‘64-’74 en de jaren ‘90 van de vorige eeuw—waarin Nederlanders zich leken te ontworstelen aan dit juk, om door grote gebeurtenissen te worden teruggeworpen. Waar we veel te laat zijn achtergekomen is dat de, zeg maar meer aardse, Calvinistische deugden van continue spaarzaamheid, een ambivalente hang naar matigheid en morele superioriteit perfect aansluiten op de economische mythe van het neoliberalisme.
Het coronabeleid is vanaf de eerste televisiespeech van Rutte gestuurd vanuit de neoliberale gedachte, waarin extra collectieve kosten zoveel mogelijk moeten worden vermeden. Dit met hulp van een polder Lysenko die zijn adviezen richtte op een gecontroleerd verspreiden van het virus, wat ook mooi past in de Calvinistische grondhouding en daar uitvloeiende kijk op zorg (een beetje lijden is niet erg, de natuur zijn gang laten gaan en neem maar een paracetamol tegen de pijn.) Geen strenge lockdowns, geen vervelende controles op Schiphol, geen investering in beschermingsmateriaal. Hopen op natuurlijke immuniteit (die al snel van tijdelijke aard bleek te zijn), we kunnen tegen een stootje en meer impliciet vanuit de overheid maar via de omweg van sympathiserende opiniemakers: wie te oud is heeft een mooi leven gehad en moet niet zeuren, chronisch zieken zijn eigenlijk ook maar een vervelende kostenpost voor de maatschappij en zo komt de B.V. Nederland redelijk ongehavend door deze crisis. In die zin was corona geen golf maar een tij, eb om precies te zijn, en wat zichtbaar werd is niet fraai, een maatschappij waar zonder blikken of blozen wordt gesproken over wie het recht heeft om te leven en mag sterven ter meerdere glorie van de economie.
Er is in de Nederlandse politiek geen gedachte besteedt aan een mogelijke systemische verandering, ook niet door de overgrote meerderheid van de oppositie. Voor de zittende partijen overigens zonder enige consequenties. In tegendeel, dankzij een pers die, enkele uitzonderingen daargelaten (namelijk Pieter Klein, Jan Kleinnijenhuis, Jop de Vrieze en Milena Holdert), als herauten van de macht opereren, is er geen serieuze tegenmacht meer, enkel een entertainment-opinie-doorgeefluik dat de gevestigde orde op fanatieke wijze beschermt. Covid-19 is de laatste slag geweest waarmee de burger is geïndividualiseerd, teruggeworpen op eigen keuzes waarbij niet gerekend hoeft te worden op solidariteit en ressentiment zorgvuldig wordt gecultiveerd. They win by making you think you’re alone. Doordat een alternatief geen kans krijgt om zich te manifesteren dreigt de parlementaire politiek zich definitief te vervreemden van de burger. Ik begon het jaar met speculaties over het komende decennium aan de hand van drie thema’s. Politiek gezien is een trage overgang naar een pseudo-fascisme in 2020 dichterbij gekomen en ik zie op het moment geen enkele serieuze tegenbeweging die dit kan pareren. De economische klappen veroorzaakt door covid-19 zullen zonder twijfel worden opgevangen met langdurige bezuinigingen en een hernieuwd offensief om met de continue inzet van xenofobie de aandacht hiervan af te leiden. De grote winnaar is daarnaast het entertainmentcomplex dat ondanks gesloten bioscopen en concertzalen online moeiteloos kon doorgroeien terwijl de culturele sector klap na klap moest incasseren. Na bosbranden groeien nieuwe bloemen, maar de vraag is hoe levensvatbaar ze zullen zijn, hoe elke artiest, instelling, theater ook zal worden gedwongen om als individuele entiteit te overleven. Het zou me niets verbazen dat wanneer we over een aantal jaar terugkijken 2020 het kantelpunt bleek te zijn in de gamificatie van de cultuur, een versnelling richting de virtuele cocon.
De bovenstaande tekening van corona als een golf met daarachter recessie en klimaatverandering als nog grotere golven verscheen al vroeg in de pandemie en is daarna talloze keren gedeeld en gemodificeerd (onder andere met een vierde golf Biodiversity collapse.) Terecht, omdat het op heldere wijze laat zien wat ons te wachten staat en tegelijkertijd duidelijk maakt hoe desastreus de generale repetitie is geweest. Er is op politiek niveau weinig tot geen internationale samenwerking geweest en West-Europese landen hebben structureel geweigerd om werkende strategieën over te nemen van Aziatische landen. Als dit bij een snel bewegende pandemie niet gebeurt, gaat dit voor een trage ramp als klimaatverandering ook niet veranderen, totdat het veel te laat is. Natuurlijk bestaan er nog steeds veel positieve klimaatprojecten op verschillende niveaus, maar er is geen synergie, een cultuur die de vaak individuele inspanningen bindt en richting geeft. Er is een flauwe hoop dat de Amerikanen hun can-do-mentaliteit terugvinden onder een vriendelijke Uncle Joe. De scherpste kantjes van het Trumpisme zullen verdwijnen, het akkoord van Parijs wordt weer geaccepteerd, de geldstromen richting neofascistische partijen in Europa grotendeels opdrogen, maar wie realistisch is zal moeten rekenen op een zachtere versie van het neoliberalisme, ook omdat een alternatief als een Green Deal op allerlei manier gaat worden tegengewerkt.
Wanneer de zaken zo vastzitten en voorspelbaar lijken, wordt vreemd genoeg de kans groter dat een factor x verschijnt. Dat wat we niet zien aankomen. Covid-19 is dit tot op zekere hoogte, al was het in kringen van virologen allang aangekondigd. Maar de gedachte dat iets een grotere impact zal moeten hebben dan een mondiaal virus is intimiderend. Zelfs als het iets positief is, en hier word ik weer sciencefictionschrijver, zal het onze levens onherkenbaar veranderen. Tot dan is het overleven, alleen.
maandag 21 december 2020
The Avalanches - We Will Always Love You: Poëtica van de ruimte
Als ik een cultuurpessimist was zou ik iets stellen als: vroeger verschenen albums als een plotse gift, nu volgen we het complete proces via Instagram. Al snel na de Wildflower-tournee maakte The Avalanches duidelijk dat ze vol goede moed in de studio waren gedoken voor een derde album. En inderdaad was het mogelijk om via Instagram de productie in bijna al zijn facetten te volgen, het resultaat te zien van uitstapjes naar Tokio om mogelijk samplemateriaal te kopen en teasers te horen van wat uiteindelijk We Will Always Love You zou worden. Een opulent album, zelfs voor Avalanches begrippen. Een speelduur van meer dan 70 minuten. Talloze gastbijdragen, 25 nummers, supergedetailleerd en met een sfeer die steeds beweegt tussen melancholie en euforie. Lastig te plaatsen en door zijn ambivalentie in eerste instantie misschien minder makkelijk op te zetten dan de voorgangers, een positieve plaat maar ergens ook zwaar door de grote gebaren over verloren liefdes.
Wat al snel opvalt is dat de klassieke opbouw, die van de reis, is behouden. Er is een weifelend begin waarna alles op stoom komt, hier met een vrijwel onherkenbare Perry Farrell op de gediscoficeerde heliolatrie “Oh the Sunn!”. Daarna is het hit na hit met als zorgvuldig geplaatste piek ‘Running Red Lines’, nu al de klassieke popsong, om vervolgens de ruimte te pakken en stijlvol uit te doven. Een plaat van de 21ste eeuw—een Grote Plaat zonder twijfel, alleen al de opbouw en versnelling van ‘Wherever You Go’ is buiten categorie—die allerlei bruggen slaat tussen de muzikale innovaties van de jaren ´90 en, naar ik vermoed, excentrieke jaren ‘70 albums van vergeten artiesten die in de nasleep van psychedelica de relatie tussen individu en kosmos verkenden.
Vooraf maakte ik me enigszins zorgen over het aantal gastzangers, totdat ik mijn eigen stuk over Wildflower terug las waarin werd opgemerkt: “Gastzangers, vooraf een problematisch concept, worden moeiteloos in de geluidswereld geplaatst als lange “zelfverzonnen” samples en leiden nooit af (op zich een prestatie van formaat.)” En dit geldt ook weer voor We Will Always Love You, het is de grote “truc” van The Avalanches: samples natuurlijk laten klinken, zangers laten klinken als samples. Met zijn spookachtige echofluister is Tricky hier een meester in, ook Mick Jones doet eigenlijk niet meer dan een refrein meezingen, maar precies met de juiste vrolijke intonatie en variatie. Aan de andere kant wordt het toch redelijk bekende ‘Eye in the Sky’ van Alan Parsons Project prominent ingezet zonder dat ik het de eerste luisterbeurten als zodanig herkende. Sampledelia van de hoogste orde.
Wat maakt We Will Always Love You dan toch anders dan de twee illustere voorgangers? Het is denk ik hun meest Daft Punkachtige plaat, 'Born to Lose' had niet misstaan op Discovery en de efficiënte extase van 'Music Makes Me High' zou bijvoorbeeld een verloren Roule-release kunnen zijn. De "alles wat ik op de radio vind, past in mijn loops" sfeer doet me dan weer denken aan het FM-anarchisme van de vroege Moodymann. Maar uiteindelijk, omdat ze sterke artiesten zijn, is het onmiskenbaar The Avalanches, niemand kan een sample-loop laten opkomen zoals zij. En het is de plaat waar de "Pacifische sound" van The Avalanches nog duidelijker wordt ingezet. Je hoort een bepaalde oceanische ruimtelijkheid waarin geluiden wegsterven. De Polynesische cadans waarmee ze 'Gold Sky' lanceren, de reverb op een piano, stemmen op het mythische kerstfeest-op-het-strand passen allemaal in deze associatieve ruimte. Intieme immensiteit als popmuziek.
Radiosignalen als eeuwig leven. De dans als medicijn. Pacific State. Het oude einde van de wereld, waar water overgaat in overleden sterrenlicht.
Wat al snel opvalt is dat de klassieke opbouw, die van de reis, is behouden. Er is een weifelend begin waarna alles op stoom komt, hier met een vrijwel onherkenbare Perry Farrell op de gediscoficeerde heliolatrie “Oh the Sunn!”. Daarna is het hit na hit met als zorgvuldig geplaatste piek ‘Running Red Lines’, nu al de klassieke popsong, om vervolgens de ruimte te pakken en stijlvol uit te doven. Een plaat van de 21ste eeuw—een Grote Plaat zonder twijfel, alleen al de opbouw en versnelling van ‘Wherever You Go’ is buiten categorie—die allerlei bruggen slaat tussen de muzikale innovaties van de jaren ´90 en, naar ik vermoed, excentrieke jaren ‘70 albums van vergeten artiesten die in de nasleep van psychedelica de relatie tussen individu en kosmos verkenden.
Vooraf maakte ik me enigszins zorgen over het aantal gastzangers, totdat ik mijn eigen stuk over Wildflower terug las waarin werd opgemerkt: “Gastzangers, vooraf een problematisch concept, worden moeiteloos in de geluidswereld geplaatst als lange “zelfverzonnen” samples en leiden nooit af (op zich een prestatie van formaat.)” En dit geldt ook weer voor We Will Always Love You, het is de grote “truc” van The Avalanches: samples natuurlijk laten klinken, zangers laten klinken als samples. Met zijn spookachtige echofluister is Tricky hier een meester in, ook Mick Jones doet eigenlijk niet meer dan een refrein meezingen, maar precies met de juiste vrolijke intonatie en variatie. Aan de andere kant wordt het toch redelijk bekende ‘Eye in the Sky’ van Alan Parsons Project prominent ingezet zonder dat ik het de eerste luisterbeurten als zodanig herkende. Sampledelia van de hoogste orde.
Wat maakt We Will Always Love You dan toch anders dan de twee illustere voorgangers? Het is denk ik hun meest Daft Punkachtige plaat, 'Born to Lose' had niet misstaan op Discovery en de efficiënte extase van 'Music Makes Me High' zou bijvoorbeeld een verloren Roule-release kunnen zijn. De "alles wat ik op de radio vind, past in mijn loops" sfeer doet me dan weer denken aan het FM-anarchisme van de vroege Moodymann. Maar uiteindelijk, omdat ze sterke artiesten zijn, is het onmiskenbaar The Avalanches, niemand kan een sample-loop laten opkomen zoals zij. En het is de plaat waar de "Pacifische sound" van The Avalanches nog duidelijker wordt ingezet. Je hoort een bepaalde oceanische ruimtelijkheid waarin geluiden wegsterven. De Polynesische cadans waarmee ze 'Gold Sky' lanceren, de reverb op een piano, stemmen op het mythische kerstfeest-op-het-strand passen allemaal in deze associatieve ruimte. Intieme immensiteit als popmuziek.
Radiosignalen als eeuwig leven. De dans als medicijn. Pacific State. Het oude einde van de wereld, waar water overgaat in overleden sterrenlicht.
woensdag 9 december 2020
Kruder & Dorfmeister - 1995: een zorgeloze toekomst
Als van een ster die al lichtjaren eerder is uitgedoofd werd er in augustus voor het eerst in lange tijd een levensteken ontvangen van Kruder & Dorfmeister, het Weense triphop duo dat de jaren negentig in stijl afsloot. Een nieuwe single ‘Johnson’ met stemmige videoclip viel even op en verdween vrijwel direct van de aandachtsradar. En dan is er toch opeens een compleet album, met het vertrouwde G-Stone symbool en al. In de albumtekst wordt het verhaal uit de doeken gedaan over een album dat in 1995 ongeveer gereed was en waarvan een tiental testpersingen werden uitgedeeld aan vrienden en bekenden (ik wil graag geloven dat een daarvan Helmut Lang was, hier op de hoes bedankt, zodat we misschien ooit ontdekken dat de muziek is gebruikt tijdens een van zijn modeshows.) Om vervolgens te worden vergeten nadat de roem toesloeg. De DAT-tape werd decennia later in een doos van de studio teruggevonden waarna de herenigde Kruder & Dorfmeister met hervonden energie begonnen aan een restauratieproces wat uiteindelijk resulteerde in 1995.
Is het verhaal waar of een tot in detail uitgewerkt concept, inclusief Polaroid en in ere gehouden testlabel? Het maakt weinig uit, allebei hebben hun charme. Beide heren waren notoire stoners dus in combinatie met het ritme van het DJ-leven is enige vergeetachtigheid voor te stellen. Maar een heel album aan muziek vergeten? Zeker wanneer een paar jaar later op het hoogtepunt van hun populariteit wordt uitgekeken naar een echt debuutalbum. Het blijft een vreemd verhaal. Toch heb ik een voorkeur voor de legende van de verloren DAT. Het biedt namelijk de mogelijkheid voor een uniek (luister)experiment.
Want wat betekent een nieuwe K&D in 2020 als puur nieuwe muziek? Weinig tot niets. Kruder & Dorfmeister werden gelinkt aan de kortstondige lounge-hype, ik heb geen idee wie van de Weense scene nog muziek maakt, Mo' Wax is inactief en de sociale component, met zijn stemmen en gelach, die zo essentieel was voor de muziek (de bar, coffeeshop, Kaffeehaus) is momenteel stil. Maar de waarde, los van de prettige muziek, is meer voor de doordenkers. Heeft muziek een aura? Is dat verbonden met de tijd waarin het gemaakt is? Kun je dat horen? Kun je inbedding in een cultuur horen? Is het anders dan een plaat uit 1995 in de tweedehandsbakken ontdekken die je toevallig nooit had gehoord?
1995 biedt op het eerste gehoor weinig verrassingen. Het is zonder enige twijfel een Kruder & Dorfmeister-plaat, met dat karakteristieke mengsel van hiphop-beats, dubecho´s en jazzy melodieën. Wat me vooral verbaast is dat het geen nostalgie oproept. Ergens had ik verwacht te worden getransporteerd naar 1995, of iets minder dramatisch, dat de muziek bepaalde associaties zou los wrikken uit mijn herinneringen. Er is dus geen mystiek moment, geen ingang tot een parallel universum. 1995 is op een andere manier vervreemdend, de muziek hoort nergens thuis, niet in het heden—het sociale opgeheven door de plaag, de popmedia vrijwel gedecimeerd en anders gedesinteresseerd—niet in 1995 en waar het thuis had moet horen, in 2000 als goed getimede opvolger van The K+D Sessions (1999), bevindt het zich al helemaal niet.
Een compleet losgezongen muziek, wat een vreemd lot. En toch draai ik de plaat al een week met veel gemak. Dat is niet veranderd, je kunt Kruder & Dorfmeister altijd opzetten, het stoort nooit, heeft een laag verzadigingspunt en kalmeert op stijlvolle wijze. Soms, wanneer de saxofoon wordt gehanteerd, is het te glad als een jaren '80 reclame en het beste blijven Kruder & Dorfmeister wanneer ze genarcotiseerd klinken zoals op het sensueel wazige ‘Morning’ en het lange ‘One Break’ dat loom begint en geduldig evolueert tot een opgewekte jungle-track die onmiskenbaar klinkt als 1995. Er heeft altijd een melancholische schaduw gehangen over de muziek van Kruder & Dorfmeister, de magische tweede kant van Sessions, de tweede helft van DJ-Kicks, Peace Orchestra als medicijn voor de ziel. De melancholie van de blower, zeker. Hier ook heel soms aanwezig, maar over het algemeen is dit een opgewekte plaat uit een onbezonnen tijd, voor de makers, maar ook 1995 in zijn algemeen. Dat is uiteindelijk wat je wel hoort, een zorgeloze toekomst.
Abonneren op:
Posts (Atom)