Wie in 1993 als muzikant oplette zag de kans liggen voor een grootse synthese, die tussen My Bloody Valentine en Aphex Twin. Loveless had gitaarmuziek twee jaar daarvoor van een radicale, onomkeerbare update voorzien en Richard D. James begon als technoauteur aan een zegetocht voorbij de dansvloer waar menig indieliefhebber door werd verleid. De luisteraars die beide werelden bewoonden waren voorhanden, dus waarom niet de muziek tot een geheel versmelten? Het Engelse viertal Seefeel sloeg als eerste toe en zou datzelfde jaar een sterk debuutalbum afleveren met de naam Quique. Aphex de Grote remixte tweemaal hun ‘Time To Find Me’ vol egards, wat in die tijd betekende dat hij de muziek goed vond. Quique werd grotendeels gedreven door een minimale puls, waardoor de muziek een dromerige kwaliteit bezit.
Een jaar later zou de band met de single ‘Fracture’ de eigen identiteit zelfverzekerd versterken. Een aanstekelijk tribaal-mechanisch ritme vormt de basis waarover spookachtige flarden gitaar klinken, halverwege aangevuld met echoënde stemmen. Eenvoudig en uiterst effectief, helemaal in combinatie met een van de betere videoclips van die tijd (een uitgekiende mix van 4AD en rave esthetiek.) Pas jaren later zou electronische shoegaze, met name vanuit Duitsland, voorzichtig worden verkend (Seefeel zou zelf in 2010 weer terugkeren met een sterk zelfgetiteld album) maar ‘Fracture’ benadert het nooit. Als de track morgen wordt uitgebracht zou hij nog steeds fris klinken en avontuurlijker dan wat tegenwoordig voor gitaarmuziek moet doorgaan. Kortom, een heel genre wacht al jaren om echt te worden uitgewerkt.
zondag 31 januari 2016
zondag 24 januari 2016
Het merk Autechre en het vooruitgangsgetto
Ik viel afgelopen vrijdag pas laat in de livemix van Autechre voor NTS en moet eerlijk toegeven dat ik eerst dacht dat de Internetverbinding hakkelde. Net toen ik teleurgesteld de browser wilde dichtklikken, begon mijn bewustzijn zich te adapteren en werd het gekraak zoiets als muziek, buitengewone muziek, onze elektronische versie van freejazz. Gelukkig kun je de mix hier luisteren en vreemd genoeg publiceerde Solid Steel dezelfde dag een tweede mix in dezelfde duistere stijl. Is dit een nieuwe strategie van Autechre? Een aanloop tot nieuw werk?
In ieder geval zetten de twee mixen mij aan het denken over Autechre zelf. Hoe het duo na bijna 25 jaar stug grenzen blijft verleggen, maar ook in een welhaast omheinde niche is geplaatst. Een soort afgelegen laboratorium waar alleen insiders interesse in tonen en dat losstaat van de rest van de muziekcultuur. Alsof Autechre voorspelbaar is in zijn onvoorspelbaarheid en dus geen aandacht verdient. Het geluid van de mixen kun je al jaren horen op festivals gewijd aan avant-garde en elektronische muziek, maar dat Autechre ze gebruikt maakt het op een of andere manier anders. Want ergens is Autechre, ondanks de bovengenoemde isolatie, een sterk merk. Waarom?
Hoe experimenteel Autechre ook klinkt, het duo heeft altijd een vage relatie met dansmuziek behouden (sporadisch wil een remix, zoals hun recente herbewerking van Russell Haswells 'Heavy Handed Sunset', zelfs bijna conventioneel dansbaar zijn.) Ze zijn in al die jaren braaf bij het Warp-label gebleven, dat overigens zelf sinds mensheugenis geen dansvloerkrakers meer uitbrengt. Maar de ritmische basis van Autechre is altijd gebleven. In zekere zin zijn ze het research & development team van techno dat nieuwe modellen van ritme en structuur ontwikkelt die andere artiesten kunnen gebruiken, maar zelden daadwerkelijk inzetten. De mixen van vrijdag deden me denken hoe dit wellicht aan de terughoudende houding van Autechre zelf ligt. En of dit anders kan, Autechre dat zich als leider profileert en muziek op een breder niveau probeert te sturen. Voorbij de in zichzelf gekeerde festivals en hun trouwe publiek. Want de mixen lijken bijna een programma te presenteren van de manier waarop muziek de komende jaren zou moeten klinken: veel vrijer, vreemder en verrassender. Veel scherper gerelateerd aan onze huidige realiteit ook. Wellicht zijn deze hints genoeg om nieuwe ideeën te planten die uitgroeien tot een ware 21ste eeuwse muziek en andere, gemeenschappelijke manieren om deze te horen.
Edit: en om de recentelijke activiteiten te completeren is hier Sean Booth at Lifetime Methrave (Tunnel Dive No. 043), afgelopen zondag opgenomen voor Intergalactic FM.
In ieder geval zetten de twee mixen mij aan het denken over Autechre zelf. Hoe het duo na bijna 25 jaar stug grenzen blijft verleggen, maar ook in een welhaast omheinde niche is geplaatst. Een soort afgelegen laboratorium waar alleen insiders interesse in tonen en dat losstaat van de rest van de muziekcultuur. Alsof Autechre voorspelbaar is in zijn onvoorspelbaarheid en dus geen aandacht verdient. Het geluid van de mixen kun je al jaren horen op festivals gewijd aan avant-garde en elektronische muziek, maar dat Autechre ze gebruikt maakt het op een of andere manier anders. Want ergens is Autechre, ondanks de bovengenoemde isolatie, een sterk merk. Waarom?
Hoe experimenteel Autechre ook klinkt, het duo heeft altijd een vage relatie met dansmuziek behouden (sporadisch wil een remix, zoals hun recente herbewerking van Russell Haswells 'Heavy Handed Sunset', zelfs bijna conventioneel dansbaar zijn.) Ze zijn in al die jaren braaf bij het Warp-label gebleven, dat overigens zelf sinds mensheugenis geen dansvloerkrakers meer uitbrengt. Maar de ritmische basis van Autechre is altijd gebleven. In zekere zin zijn ze het research & development team van techno dat nieuwe modellen van ritme en structuur ontwikkelt die andere artiesten kunnen gebruiken, maar zelden daadwerkelijk inzetten. De mixen van vrijdag deden me denken hoe dit wellicht aan de terughoudende houding van Autechre zelf ligt. En of dit anders kan, Autechre dat zich als leider profileert en muziek op een breder niveau probeert te sturen. Voorbij de in zichzelf gekeerde festivals en hun trouwe publiek. Want de mixen lijken bijna een programma te presenteren van de manier waarop muziek de komende jaren zou moeten klinken: veel vrijer, vreemder en verrassender. Veel scherper gerelateerd aan onze huidige realiteit ook. Wellicht zijn deze hints genoeg om nieuwe ideeën te planten die uitgroeien tot een ware 21ste eeuwse muziek en andere, gemeenschappelijke manieren om deze te horen.
Edit: en om de recentelijke activiteiten te completeren is hier Sean Booth at Lifetime Methrave (Tunnel Dive No. 043), afgelopen zondag opgenomen voor Intergalactic FM.
donderdag 21 januari 2016
Ondertussen in de modewereld
“The Versace man is a pioneer, his ambition is as big as the universe,” said Donatella Versace of her Fall 2016 menswear show in Milan. “This is a collection for men who are totally real, totally bold, and totally connected with the future.”
Ambitieuze woorden. En ambitie is goed. Over de herfstcollectie 2016 zelf heb ik ambivalente gevoelens. Want ja, hij voelt futuristisch maar tegelijkertijd ook bekend. Het is alsof je het moment ontwaart waarop de retromania loop werd ingezet. Want de collectie ziet eruit als een verzameling looks uit de jaren negentig: een deel Helmut Lang, een deel Miu Miu, een flinke dosis rave en de zakelijke kleding lijkt gemaakt voor de hackers uit William Gibson romans. Het gevaar is natuurlijk dat deze ideeën in de retromolen worden geworpen om de komende jaren genadeloos te worden gerecycled. Want de cultuur, de voedingsbodem van de esthetiek, is allang niet meer.
Welke kleding is dan wel het product van de huidige voedingsbodem? Ik denk een soort mix van Junya Watanabe's excentrieke tuinman (voor de positieve ingestelde ecoloog), ACRONYM's surviver (de digitale paranoïcus) en elke merk dat zich concentreert op bescherming tegen overdadige regenval, wind en felle zon (denk Arc'teryx.) Wellicht ook de outfit die Y-3 ontwierp voor Virgin Galactic.
zondag 17 januari 2016
Piketpaal 10: Re: ECM
De piketpaalserie kan tot nu toe de suggestie wekken dat alles in de jaren negentig is gedaan en we sindsdien niets zijn opgeschoten. Dat is inderdaad een verleidelijke gedachte: de jaren negentig als de Cambrische explosie van muziek. Maar zoals de evolutie na die periode ook gestaag doorging, is er in muziek enige ontwikkeling geweest. Een recente aftasting van nieuwe geluiden wordt gevormd door de wonderbaarlijke samenwerking tussen Ricardo Villalobos en Max Loderbauer uit 2011. Loderbauer is sinds zijn tijd in technopioniers Sun Electric een graag geziene gastmuzikant (onder andere als lid van Moritz Von Oswald Trio) die bij voorkeur achter een modulaire synthesizer plaatsneemt. Villalobos groeide na 2000 uit tot een onvoorspelbare superster-dj—favoriet van avant-gardisten en Duracell-konijnen—die op gezette tijden dansmuziek tracht te vernieuwen (zie Alcachofa, ‘Fizheuer Zieheuer’). Die spannende werken vol inventieve percussie bereiden de luisteraar totaal niet voor op Re: ECM. Villalobos gebruikt weliswaar regelmatig nummers van ECM (Edition of Contemporary Music) in zijn sets, maar dat moet hoogstens als contrast dienen aangezien het label gespecialiseerd is in verstilde jazz en neoklassiek. The Most Beautiful Sound Next to Silence is sinds 1971 hun motto.
ECM producties staan bekend om hun ruimtelijke kwaliteit en dit moet beide muzikanten duidelijk fascineren. Villalobos’ befaamde studio met Martion speakers waar audiofielen bijkans tranen van in hun ogen krijgen, is ingericht om het zuiverste geluid te produceren. Nog steeds volhardt hij in een wantrouwen ten opzichte van Internetmuziek (naast het web als vervanging van het sociale) waardoor zijn muziek (net als die van ECM) bijna niet op Spotify is te vinden. In de uitgebreide hoestekst spreken Villalobos en Loderbauer vol lof over ruimte in de muziek van ECM:
Desondanks is het opvallend hoe de zeventien tracks van Re: ECM ondanks het grote verschil tussen de bronartiesten een eenheid vormen. Wat ontstaat, is een buitengewone muziek die genre-indelingen overstijgt. Omdat de modulaire synthesizer niet gesaved kan worden, nodigt het uit tot het maken van een muziek van het moment. Re: ECM is grotendeels live opgenomen, nadat Villalobos en Loderbauer een bepaald fragment hadden uitgekozen en dit vervolgens door hun studio-bouwsel van die dag lieten gaan. De muziek krijgt hierdoor een eigen karakter, semi-spontaan, elektronisch en toch akoestisch, een machine die ademt…een originele vorm van dub. Maar ik zou zoiets als ‘Recat’—een hypnotiserende bewerking een detail uit Christian Wallumrød Ensemble’s ‘Music For One Cat’—tegelijkertijd de meest vooruitstrevende techno van de laatste jaren willen noemen, een radicale vernieuwing van de mogelijkheden van techno. Nee, er is geen beukende beat te bekennen en dansen hierop zal van de slow motion variant zijn, maar dat is niet erg. Techno zal toch steeds meer het dictaat van de dansvloer moeten loslaten om textuur in detail te verkennen. De club kan zoveel meer zijn en buiten de muren wacht zelfs een compleet universum om onderdeel te worden van techno. Re: ECM is de voorzichtig geplaatste wegwijzer.
ECM producties staan bekend om hun ruimtelijke kwaliteit en dit moet beide muzikanten duidelijk fascineren. Villalobos’ befaamde studio met Martion speakers waar audiofielen bijkans tranen van in hun ogen krijgen, is ingericht om het zuiverste geluid te produceren. Nog steeds volhardt hij in een wantrouwen ten opzichte van Internetmuziek (naast het web als vervanging van het sociale) waardoor zijn muziek (net als die van ECM) bijna niet op Spotify is te vinden. In de uitgebreide hoestekst spreken Villalobos en Loderbauer vol lof over ruimte in de muziek van ECM:
Das ist ja das Charakteristische, das Faszinierende an den ECM-Produktionen: der grosse Respekt für den Klang, die organische Entfaltung der Sounds, die Freiheit der Kommunikation der Instrumente untereinander, die Tiefe des Raums – ein Spielraum, in dem wir uns frei bewegen können, um die reichhaltige Klangfülle voll auszuschöpfen.Ruimte is in het idealisme van Villalobos een factor die de club als utopisch samenzijn kan uitdiepen. Ik denk dat we daar nog lang niet zijn, maar het streven naar het openen van geluid en vooral de strenge regels van ritme zijn de moeite waard. En vorig jaar zijn er een aantal platen verschenen (Clouds van Gaussian Curve en Elaenia van Floating Points) die proberen dansmuziek vrijer te laten klinken. En toch missen deze platen de diepte van Re: ECM die zo moeilijk is te ontleden (een postpsychedelische introversie?) Het voordeel van Villalobos en Loderbauer is dat labelbaas Manfred Eicher na de presentatie van enkele demo’s ze vrije toegang verleende tot de complete discografie van ECM die vol sublieme momenten zit. De basis waar ze mee werkten was al van goud.
Desondanks is het opvallend hoe de zeventien tracks van Re: ECM ondanks het grote verschil tussen de bronartiesten een eenheid vormen. Wat ontstaat, is een buitengewone muziek die genre-indelingen overstijgt. Omdat de modulaire synthesizer niet gesaved kan worden, nodigt het uit tot het maken van een muziek van het moment. Re: ECM is grotendeels live opgenomen, nadat Villalobos en Loderbauer een bepaald fragment hadden uitgekozen en dit vervolgens door hun studio-bouwsel van die dag lieten gaan. De muziek krijgt hierdoor een eigen karakter, semi-spontaan, elektronisch en toch akoestisch, een machine die ademt…een originele vorm van dub. Maar ik zou zoiets als ‘Recat’—een hypnotiserende bewerking een detail uit Christian Wallumrød Ensemble’s ‘Music For One Cat’—tegelijkertijd de meest vooruitstrevende techno van de laatste jaren willen noemen, een radicale vernieuwing van de mogelijkheden van techno. Nee, er is geen beukende beat te bekennen en dansen hierop zal van de slow motion variant zijn, maar dat is niet erg. Techno zal toch steeds meer het dictaat van de dansvloer moeten loslaten om textuur in detail te verkennen. De club kan zoveel meer zijn en buiten de muren wacht zelfs een compleet universum om onderdeel te worden van techno. Re: ECM is de voorzichtig geplaatste wegwijzer.
Labels:
ambient,
ECM,
Max Loderbauer,
piketpaal,
Ricardo Villalobos,
techno
Locatie:
Berlijn, Duitsland
maandag 11 januari 2016
David Bowie: visionair (1947 - 2016)
Ik maakte als 15-jarige de, achteraf gezien, cruciale "fout" om in de platenwinkel "Heroes" te kopen (mid-price cd) omdat ik ook eens wat van Bowie wilde hebben. De muziek was, met uitzondering van het titelnummer, in eerste instantie veel te raar, maar het had iets. Het klonk lelijk en deprimerend, maar zo anders en vol mogelijkheden. En aangezien het een van mijn eerste cd's was, deed ik nog heel erg mijn best om het allemaal te begrijpen. Na een aantal jaar wist ik al dat dit album een soort poort vormde naar vrijwel alles wat mij muzikaal fascineert: ambient, kille rock, transformaties, maskers, decadentie, verwijzingen, verval...er zijn droomflarden van een machinale muziek uit de toekomst en het titelnummer (kwam ik pas vele jaren later achter) vindt My Bloody Valentine uit. En dat was maar een album. De rest lees je de komende dagen wel in talloze hagiografieën. Na 1983 was zijn rol als vernieuwer definitief uitgespeeld, Let's Dance voelde perfect de tijden aan, maar hij betaalde een hoge prijs voor die kennis. Het deed er in wezen niet meer toe omdat Bowie allang het model van ultieme popster had gecreëerd.
Bowie is onvervangbaar. Een van de uitdovende sterren die ons bewust maakt dat we richtingloos een schaduwtijdperk binnentreden.
Bowie is onvervangbaar. Een van de uitdovende sterren die ons bewust maakt dat we richtingloos een schaduwtijdperk binnentreden.
zaterdag 9 januari 2016
André Courrèges: visionair (1923 - 2016)
André Courrèges is 7 januari op 92-jarige leeftijd overleden. Courrèges was zonder twijfel de grootste futurist die de modewereld heeft gekend. Even beslissend als Ornette Coleman, Gilles Deleuze en J.G. Ballard in hun disciplines waren. In de jaren zestig vormde hij met Paco Rabanne en Pierre Cardin de avant-garde van de mode die exact aanvoelde dat technologie de maatschappij radicaal aan het veranderen was en dat deze ontwikkelingen grote gevolgen hadden voor de vrouw. De vrouw stond nu op gelijke voet met de man (het logo van zijn merk was dan ook gevormd uit zijn voorletter en die van zijn vrouw Coqueline) en kon zich vrijelijk bewegen. De minirok was het kledingstuk dat dit idee belichaamde.
Courrèges was van huis uit ingenieur en had een grote interesse in architectuur wat je op het hoogtepunt van zijn faam terugziet in de presentaties, wonderbaarlijke sciencefictionscenario’s gesitueerd in hypermoderne interieurs of in de omgeving van de nieuwste gebouwen van Parijs. Zijn ontwerpen waren vernieuwd wat betreft silhouet en kleurgebruik (harde kleuren, veel wit) maar wat mij altijd heeft ontroerd aan zijn werk is de humor. Er is een foto uit de bovenstaande serie van drie modellen die in vol ornaat, zonebrillen en kleurige outfit, lachend een trap oplopen alsof ze een vrolijke toekomst tegemoet treden die op onweerstaanbare wijze de collectieve hoop van dat moment vangt. De meest positieve toekomst binnen handbereik.
Zijn directe invloed op de mode was echter van korte duur. Het optimisme zou na 1970 snel uitdoven en Yves Saint Laurent begreep de haute-bourgeoisie van Parijs beter, die opgelucht was dat ze zich niet voor altijd in ruimtevaartmode hoefde te kleden. Toch is de invloed van Courrèges beslissend geweest, nog steeds vormt hij een ijkpunt voor futurisme in mode. Het vriendelijke futurisme dat je terugzag in Helmut Lang collecties van de jaren negentig, Martin Margiela’s geleefde toekomst, Raf Simons op de momenten dat hij zwart inruilt voor wit, is allemaal te herleiden tot Courrèges. Zonder hem is de wereld weer wat saaier en gewoonweg minder vrolijk geworden.
vrijdag 8 januari 2016
Extravagantie en het geheim
Ik kwam laatst in de kelder van een tweedehandsboekwinkel Closing Time tegen, een zeer curieus boek van Norman O. Brown dat ik helemaal niet kende. Brown heeft een cruciale invloed op mij gehad, maar een boek over Finnegans Wake en Vico? Ik legde het terug, bedacht dat ik meteen spijt zou krijgen en legde het definitief op een bevredigende stapel boeken. De volgende passage liet me na lezing niet los:
Ik moest er al snel weer aan denken toen ik in DJ Broadcast een artikel las over extravagantie in het nachtleven, een manmoedige worsteling met de uitgaanscultuur die ooit was en nu duidelijk anders is. Ik ben het niet overal mee eens (deurbeleid is wezenlijk on-Amsterdams) maar heb vooral het idee dat men om de hete brij draait. Men wil een bepaald publiek creëren en kan daar geen effectieve strategie voor bedenken. En de oplossing heb ik al eerder gegeven: de alcoholvrije club. Daarmee scheid je in een keer, op vriendelijke wijze, je publiek. Maar dit is verbonden aan een bredere problematiek. Een alcoholvrije club is economisch moeilijk te realiseren. Je zult het als organisator/uitbater vooral doen in dienst van een allesverzengende liefde voor muziek en die liefde moet beantwoord worden door het publiek. Dat per se naar binnen wil omdat er iets unieks te horen is en dus dronken van geluid wordt. En daar zit precies het grote probleem: die muziek is niet voorhanden. Er bestaat niets wat men niet weet, geen geheime kennis. Alles wat je nu kunt horen tijdens de nacht is nog steeds gebaseerd op muziek van dertig jaar geleden. En zelfs al zou iets nieuws ontstaan, weet iedereen het vrijwel direct. Zonder geheim, geen ontdekking. Zonder geheim ook geen Ander, geen levensstijl die begrepen moet worden.
Is er een uitweg mogelijk? Op het moment lijkt het lastig. Er was een moment mid-jaren negentig waar de mogelijkheden van Internet gecombineerd werden met de organisatie van kleinschalige feesten als 4 Acid Eyes Only. Informatie werd online verspreid, een busje wachtte mensen op bij een treinstation waarna men naar een volstrekt onopvallende locatie werd gebracht waar acid in al zijn vormen werd gedraaid (en LSD—in geciviliseerde doses—in grote bakken drank voor handen was, bier vrijwel niet.) In zekere zin vormde dit al de eerste retrobeweging in dansmuziek, maar als bijna fundamentalistisch housefeest was het ook een uiterst krachtige ervaring. Helder in zijn eenvoud: acid, rook, stroboscoop. Geen dj’s van naam vanzelfsprekend en toch heb ik daar een Engelse chillout-dj verreweg de beste ambient/jungle-set ooit horen draaien. Dat was duidelijk een product van een zeer karakteristieke constellatie van cultuur en technologie (iedereen kan zelf uittekenen waarom bovenstaand scenario tegenwoordig onmogelijk is) die niet meer terugkomt, zoals The Paradise Garage en Hacienda niet meer zullen terugkeren.
Een windstille periode is vanzelfsprekend nooit definitief. De extravagantie van de homoscene is, denk ik, passé omdat homoseksualiteit in grote steden en media genormaliseerd is en daarom niet meer dat buitengewone mengsel van avantgarde-vreemdheid-esthetiek kanaliseert. Er bestaat kortom geen alternatieve levensstijl meer. Ik kan me een scenario voorstellen waarin het radicale clubleven weer tot leven komt wanneer de eerste cyborgs verschijnen. Eerst kleine sporen van mens-machines die langzaam extremer zullen worden en op zoek gaan naar gelijkgestemden, naar betekenis, identiteit en genot. Een nieuwe extravagantie, een nieuw mysterieus rondzwerven.
I sometimes think I see that civilizations originate in the disclosure of some mystery, some secret; and expand with the progressive publication of their secret; and end in exhaustion when there is no longer any secret, when the mystery has been divulged, that is to say profaned. The whole story is illustrated in the difference between ideogram and alphabet. The alphabet is indeed a democratic triumph; and the enigmatic ideogram, as Ezra Pound has taught us, is a piece of mystery, a piece of poetry, not yet profaned. And so there comes a time—I believe we are in such a time—when civilization has to be renewed by the discovery of new mysteries, by the undemocratic but sovereign power of the imagination, by the undemocratic power which makes poets the unacknowledged legislators of mankind, the power which makes all things new.
Ik moest er al snel weer aan denken toen ik in DJ Broadcast een artikel las over extravagantie in het nachtleven, een manmoedige worsteling met de uitgaanscultuur die ooit was en nu duidelijk anders is. Ik ben het niet overal mee eens (deurbeleid is wezenlijk on-Amsterdams) maar heb vooral het idee dat men om de hete brij draait. Men wil een bepaald publiek creëren en kan daar geen effectieve strategie voor bedenken. En de oplossing heb ik al eerder gegeven: de alcoholvrije club. Daarmee scheid je in een keer, op vriendelijke wijze, je publiek. Maar dit is verbonden aan een bredere problematiek. Een alcoholvrije club is economisch moeilijk te realiseren. Je zult het als organisator/uitbater vooral doen in dienst van een allesverzengende liefde voor muziek en die liefde moet beantwoord worden door het publiek. Dat per se naar binnen wil omdat er iets unieks te horen is en dus dronken van geluid wordt. En daar zit precies het grote probleem: die muziek is niet voorhanden. Er bestaat niets wat men niet weet, geen geheime kennis. Alles wat je nu kunt horen tijdens de nacht is nog steeds gebaseerd op muziek van dertig jaar geleden. En zelfs al zou iets nieuws ontstaan, weet iedereen het vrijwel direct. Zonder geheim, geen ontdekking. Zonder geheim ook geen Ander, geen levensstijl die begrepen moet worden.
Is er een uitweg mogelijk? Op het moment lijkt het lastig. Er was een moment mid-jaren negentig waar de mogelijkheden van Internet gecombineerd werden met de organisatie van kleinschalige feesten als 4 Acid Eyes Only. Informatie werd online verspreid, een busje wachtte mensen op bij een treinstation waarna men naar een volstrekt onopvallende locatie werd gebracht waar acid in al zijn vormen werd gedraaid (en LSD—in geciviliseerde doses—in grote bakken drank voor handen was, bier vrijwel niet.) In zekere zin vormde dit al de eerste retrobeweging in dansmuziek, maar als bijna fundamentalistisch housefeest was het ook een uiterst krachtige ervaring. Helder in zijn eenvoud: acid, rook, stroboscoop. Geen dj’s van naam vanzelfsprekend en toch heb ik daar een Engelse chillout-dj verreweg de beste ambient/jungle-set ooit horen draaien. Dat was duidelijk een product van een zeer karakteristieke constellatie van cultuur en technologie (iedereen kan zelf uittekenen waarom bovenstaand scenario tegenwoordig onmogelijk is) die niet meer terugkomt, zoals The Paradise Garage en Hacienda niet meer zullen terugkeren.
Een windstille periode is vanzelfsprekend nooit definitief. De extravagantie van de homoscene is, denk ik, passé omdat homoseksualiteit in grote steden en media genormaliseerd is en daarom niet meer dat buitengewone mengsel van avantgarde-vreemdheid-esthetiek kanaliseert. Er bestaat kortom geen alternatieve levensstijl meer. Ik kan me een scenario voorstellen waarin het radicale clubleven weer tot leven komt wanneer de eerste cyborgs verschijnen. Eerst kleine sporen van mens-machines die langzaam extremer zullen worden en op zoek gaan naar gelijkgestemden, naar betekenis, identiteit en genot. Een nieuwe extravagantie, een nieuw mysterieus rondzwerven.
dinsdag 5 januari 2016
Een korte geschiedenis van het volgende Amsterdam
Ik kreeg een tijdje geleden van een vriend het boek Amsterdam: A History of the World’s Most Liberal City en toen ik er eenmaal aan begon, heb ik het in hoog tempo uitgelezen. Soms maakt een buitenstaander veel duidelijk. Relatieve buitenstaander want Russell Shorto, directeur van het John Adams Instituut, woont al een tijd in de stad. Vreemd hoe dat gaat, om opeens je eigen nieuwsgierigheid, antiautoritarisme en tolerantie in historisch perspectief te zien, een traditie. Als Amsterdammer vormt het boek dan ook een injectie van trots, want de stad wordt gepresenteerd als bron van ongeveer alle vooruitgang op het gebied van ideeën sinds de Renaissance.
Tegen het einde moet Shorto er wat snel een einde aan maken en springt hij van begin jaren zeventig (“But in Amsterdam, the 1960s didn’t end.”) rap naar multicultureel drama gejammer. Wat hierdoor gemist wordt, is een periode die ooit de geschiedenis zal ingaan als een mini-Gouden Periode, namelijk de jaren negentig, waarin mogelijk de zaden werden geplant voor een echte continuïteit van de Amsterdamse Cultuur. Ik vond het vrij opvallend dat Shorto, die vrijwel overal in meegaat en zich uitstekend heeft gedocumenteerd, het fenomeen kraken totaal niet begrijpt en ook de Nieuwmarktrellen vergeet. Zonder dat laatste en de verijdelde plannen om autowegen dwars door de stad te leggen, was Amsterdam veel van zijn museale charme kwijtgeraakt. Het kraken zou in 1980 natuurlijk een synthese vormen met eeuwenlang anti-Oranjesentiment, maar veel belangrijker een soort reset van de stad forceren. Het is nu moeilijk voor te stellen maar Amsterdam was in 1990 een soort kinderloze stad, klaar voor een hergeboorte. Toen datzelfde jaar een aantal Ajaxspelers tijdens het kampioenfeest op het Leidseplein “Hasj, coke en pillen!” scandeerden, was dat een bevestiging van iets dat al een paar jaar broedde.
Een jaar later begint het album Seven Stars van Quazar met een radio-DJ die opmerkt dat alle tracks in de dancelijst “upbeat housetracks” zijn om te concluderen “Because as we know Amsterdam is house nation of the world.” De stad beschikte op dat moment over een geweldige verzameling platenwinkels en het was eenvoudig om housefeesten te organiseren, vaak in kraakpanden die veel toegankelijker waren dan de snobistische discotheken. De lokale chemici verhoogden de productie met hoogwaardige formules. En Quazar noem ik niet per ongeluk want wat het geheel afmaakte was Gert van Veen, lid van Quazar, maar ook muziekjournalist voor De Volkskrant. Elke vrijdag kon je vol verwachting de muziekpagina van de krant openslaan waar Van Veen compromisloos de laatste houseplaten recenseerde. Een aantal grotere artikelen en interviews uit die tijd (waaronder een zeer vroeg gesprek met Underground Resistance) bundelde hij tot Welcome to the Future wat een goed tijdsbeeld geeft, maar niet de kick kent van die vers-van-de-pers informatie (grotendeels pre-internet nog) waarmee hij de lokale ideoloog van house werd.
Langzaam zou de stad transformeren, in veel aspecten moderniseren en op een conventionele manier leefbaarder worden (de kinderwagens keerden zowaar terug.) De euforie van house zou kanaliseren tot een gereguleerde industrie. De lol van lachgasbalonnen voor een piek tijdens de eerste Awakeningsfeesten in de Westergasfabriek met lekkend dak zou stilletjes verdwijnen. De benoeming in 1994 van verdwaalde zedenprediker Schelto Patijn tot burgemeester hielp niet. Ik herinner me nog een feest in Paradiso rond die tijd waar de VJ een animatie projecteerde van Patijn die op de beat met zijn vingertje wees. Niemand trok zich er wezenlijk iets van aan, maar de tweede helft van de jaren negentig kende een andere sfeer, minder euforisch, meer gedreven door nieuwsgierigheid (de acceptatie van jungle) en een samengaan met opkomend internetoptimisme.
In 2000 vertrok Van Veen bij De Volkskrant. Zijn taak zat er duidelijk op. Wat betreft muziek maakte de krant een contrareformatie door naar onversneden rockisme die vreemd genoeg de bredere reactionaire omslag van de krant aankondigde. Internet zou de verspreiding van informatie over muziek, snel gevolgd door muziek zelf, overnemen. Ik denk dat voor Amsterdam daarna cultureel een zekere windstille periode aanbrak waar men collectief geen raad mee wist (house was natuurlijk nooit alleen maar dansmuziek, maar een complete technologische levensstijl/ideeënstroom.) De oude discotheken werden een voor een gesloten (of brandde af) en het continuüm Club 11 – Trouw (en nu De School) moest de vlam levend houden, inmiddels voor een nieuwe generatie. Het is allemaal wat kalmer, in zichzelf gekeerd en wellicht geciviliseerder.
Toch denk ik dat Amsterdam er beter voor staat dan vijf tot tien jaar geleden. Ondanks het gezeik op toeristen en hipsters leeft de stad meer. In zekere zin lijkt Amsterdam zich op te maken voor een technologische sprong die de komende decennia gaat plaatsvinden en waarvan de informatiestructuur met de AMS-IX en supersnel Internet al jaren geleden is gelegd. Na het lezen van Shorto’s boek lijkt het me duidelijk dat Amsterdam zich als digitale vrijhaven moet profileren, een volgende en onvermijdelijke transformatie van het traditionele mengsel van vrijheidsdrang en zakelijkheid. Een baken dat een alternatief vormt voor Haagse paranoiabureaucratie en daarachter opererende Angelsaksische controlestaten. Kortom, Amsterdam moet zichzelf de oceaan van silicium toe-eigenen. Die haar altijd heeft toebehoord.
Tegen het einde moet Shorto er wat snel een einde aan maken en springt hij van begin jaren zeventig (“But in Amsterdam, the 1960s didn’t end.”) rap naar multicultureel drama gejammer. Wat hierdoor gemist wordt, is een periode die ooit de geschiedenis zal ingaan als een mini-Gouden Periode, namelijk de jaren negentig, waarin mogelijk de zaden werden geplant voor een echte continuïteit van de Amsterdamse Cultuur. Ik vond het vrij opvallend dat Shorto, die vrijwel overal in meegaat en zich uitstekend heeft gedocumenteerd, het fenomeen kraken totaal niet begrijpt en ook de Nieuwmarktrellen vergeet. Zonder dat laatste en de verijdelde plannen om autowegen dwars door de stad te leggen, was Amsterdam veel van zijn museale charme kwijtgeraakt. Het kraken zou in 1980 natuurlijk een synthese vormen met eeuwenlang anti-Oranjesentiment, maar veel belangrijker een soort reset van de stad forceren. Het is nu moeilijk voor te stellen maar Amsterdam was in 1990 een soort kinderloze stad, klaar voor een hergeboorte. Toen datzelfde jaar een aantal Ajaxspelers tijdens het kampioenfeest op het Leidseplein “Hasj, coke en pillen!” scandeerden, was dat een bevestiging van iets dat al een paar jaar broedde.
Een jaar later begint het album Seven Stars van Quazar met een radio-DJ die opmerkt dat alle tracks in de dancelijst “upbeat housetracks” zijn om te concluderen “Because as we know Amsterdam is house nation of the world.” De stad beschikte op dat moment over een geweldige verzameling platenwinkels en het was eenvoudig om housefeesten te organiseren, vaak in kraakpanden die veel toegankelijker waren dan de snobistische discotheken. De lokale chemici verhoogden de productie met hoogwaardige formules. En Quazar noem ik niet per ongeluk want wat het geheel afmaakte was Gert van Veen, lid van Quazar, maar ook muziekjournalist voor De Volkskrant. Elke vrijdag kon je vol verwachting de muziekpagina van de krant openslaan waar Van Veen compromisloos de laatste houseplaten recenseerde. Een aantal grotere artikelen en interviews uit die tijd (waaronder een zeer vroeg gesprek met Underground Resistance) bundelde hij tot Welcome to the Future wat een goed tijdsbeeld geeft, maar niet de kick kent van die vers-van-de-pers informatie (grotendeels pre-internet nog) waarmee hij de lokale ideoloog van house werd.
Langzaam zou de stad transformeren, in veel aspecten moderniseren en op een conventionele manier leefbaarder worden (de kinderwagens keerden zowaar terug.) De euforie van house zou kanaliseren tot een gereguleerde industrie. De lol van lachgasbalonnen voor een piek tijdens de eerste Awakeningsfeesten in de Westergasfabriek met lekkend dak zou stilletjes verdwijnen. De benoeming in 1994 van verdwaalde zedenprediker Schelto Patijn tot burgemeester hielp niet. Ik herinner me nog een feest in Paradiso rond die tijd waar de VJ een animatie projecteerde van Patijn die op de beat met zijn vingertje wees. Niemand trok zich er wezenlijk iets van aan, maar de tweede helft van de jaren negentig kende een andere sfeer, minder euforisch, meer gedreven door nieuwsgierigheid (de acceptatie van jungle) en een samengaan met opkomend internetoptimisme.
In 2000 vertrok Van Veen bij De Volkskrant. Zijn taak zat er duidelijk op. Wat betreft muziek maakte de krant een contrareformatie door naar onversneden rockisme die vreemd genoeg de bredere reactionaire omslag van de krant aankondigde. Internet zou de verspreiding van informatie over muziek, snel gevolgd door muziek zelf, overnemen. Ik denk dat voor Amsterdam daarna cultureel een zekere windstille periode aanbrak waar men collectief geen raad mee wist (house was natuurlijk nooit alleen maar dansmuziek, maar een complete technologische levensstijl/ideeënstroom.) De oude discotheken werden een voor een gesloten (of brandde af) en het continuüm Club 11 – Trouw (en nu De School) moest de vlam levend houden, inmiddels voor een nieuwe generatie. Het is allemaal wat kalmer, in zichzelf gekeerd en wellicht geciviliseerder.
Toch denk ik dat Amsterdam er beter voor staat dan vijf tot tien jaar geleden. Ondanks het gezeik op toeristen en hipsters leeft de stad meer. In zekere zin lijkt Amsterdam zich op te maken voor een technologische sprong die de komende decennia gaat plaatsvinden en waarvan de informatiestructuur met de AMS-IX en supersnel Internet al jaren geleden is gelegd. Na het lezen van Shorto’s boek lijkt het me duidelijk dat Amsterdam zich als digitale vrijhaven moet profileren, een volgende en onvermijdelijke transformatie van het traditionele mengsel van vrijheidsdrang en zakelijkheid. Een baken dat een alternatief vormt voor Haagse paranoiabureaucratie en daarachter opererende Angelsaksische controlestaten. Kortom, Amsterdam moet zichzelf de oceaan van silicium toe-eigenen. Die haar altijd heeft toebehoord.
Labels:
Amsterdam,
Gert van Veen,
house,
jaren negentig,
Quazar,
technologie
Locatie:
Amsterdam, Nederland
Abonneren op:
Posts (Atom)