Bleeding Edge het fascinerende nieuwe boek van Thomas Pynchon speelt zich af in 2001 en zit vol slimme verwijzingen, waaronder het nummer 'Erica Kane' (1993) van Urge Overkill. Wat mij natuurlijk sinds lange tijd weer deed grijpen naar hun albums die nog steeds geweldig klinken. Maar voorbij het plezier van de muziek doemde de hyperreflexifiteit alweer op die mij toefluisterde: wat is het verschil tussen Urge Overkill en de rest van retromania? Ik denk drie belangrijke zaken: timing, intelligentie en kwaliteit.
The Supersonic Storybook kwam in 1991 uit, een van de minst retro-jaren ooit. In zekere zin is Urge Overkill de Amerikaanse tegenhanger van Saint Etienne die in 1991 hun magnifieke
Foxbase Alpha uitbrachten en met eenzelfde intelligentie precies een soort "verboden" verleden wisten te ontginnen en om te vormen naar iets
nieuws. Want Urge Overkill torent boven alle retrobands uit door een overdaad aan riffs en winnende melodieën (precies die combinatie die afwezig is op hun comeback album
Rock & Roll Submarine uit 2011).
Een mooi excuus om deze inmiddels
long read uit 2002 uit de oude doos te halen (de eerste tekst uit
Toekomstdagen 2002-2007, nog steeds hier te krijgen, ook als
gratis e-book).
“In enkele regels stel ik vast hoe goed Maldolor was in zijn
eerste jaren, toen hij nog gelukkig leefde; dat is nu gebeurd. Later merkte hij
dat hij boosaardig was geboren: een buitengewoon noodlot!”
Comte
de Lautrémont – De Zangen Van Maldolor
Deel 1: De Rockster Fantasie
Elk decennium kent ze, de band of
artiest die ondanks een overschot aan talent hun potentieel niet kunnen
waarmaken, al weten ze soms hun artistieke vonk te vangen in een of meerdere
platen die onzichtbaar blijken voor de commerciële blik van de massa. Een
bestaan als gedesillusioneerd cultfiguur met altijd de wrange mogelijkheid in
het achterhoofd dat je na je dood wordt herontdekt of een jongere muzikant er
met jouw ideeën van door gaat en plotseling wel succes boekt. Van Roky Erikson
in de jaren zestig, naar Big Star in de jaren zeventig tot de “anonieme”
housepioniers als Santonio en Jesse Saunders in de jaren tachtig. Na mate de
jaren verstrijken beweegt Urge Overkill zich steeds meer richting hun
gezelschap.
Dat
juist Urge Overkill een verloren band blijkt, is niet zonder ironie, want
zelden leek een groep zo klaar voor succes als het trio Nash Kato
(zang/gitaar), King Roeser (zang/bas) en Blackie Onassis (drums). Al snel conceptualiseerde
de groep zichzelf als een Ideaal van de stadionrockband. Voor een Amerikaanse
band betekende dat een onkarakteristieke interesse in uiterlijk vertoon: slicke
pakken waarover ze medaillons droegen met hun logo dat “geleend” was van een
groot Amerikaans benzinemerk. Een houding van “we gaan het maken, we nemen
alvast een voorschot op onze sterrenstatus als je het niet erg vindt” zou de
eerste lichte irritatie wekken in bepaalde Amerikaanse alternatieve kringen die
niet zo bekend staan om hun gevoel voor humor. Met de verfijning van het imago
loopt ook die van de muziek parallel. Twee wisselvallige albums die flirten met
stadionrock gebruiken ongeveer de twee uitersten in producerland: het
puritanisme van Steve Albini en het haast barokke geluid van een, op dat
moment, redelijk onbekende Butch Vig.
Wat
de groep mist is een sterke collectie songs, iets wat verandert met hun derde
album waar ze zich blijkbaar zo zelfverzekerd over voelen dat ze het zelf
produceren. Op The Supersonic Story Book, dat in 1991 verschijnt, vallen
voor het eerst alle puzzelstukje in elkaar. Het is het eerste gedeelte van wat
zal uitgroeien tot een trilogie met een klassiek scenario: van jeugdige hoop,
de greep naar macht en de onvermijdelijke val. The Supersonic Story Book
kent een vliegende start met ‘The Kids Are Insane’, het Urge Overkill manifest
in tekst en geluid. Tekstueel is het nummer een ode aan jeugdige
onbezonnenheid, muzikaal een destillatie van de jaren zeventig stadionrock van
Cheap Trick, de geplastificeerde Stones boogie van Black & White met
een vleugje van de jonge The Who maar met een duidelijk eigen ziel, of minder
metafysisch, een eigen kleur. ‘The Kids Are Insane’ werkt binnen korte tijd toe
naar een subliem moment waar ik na al deze jaren nog met dezelfde
vreugde-explosie naar luister als die herfstmiddag in 1991: een radiostem zegt:
“Aah…jam it out y’all. Kansas City.” gevolgd door een reeks Amerikaanse steden
en de conclusie “the kids aren’t going to war/the kids are going insane!” Dan
als een gespannen boog die wordt losgelaten neemt de groep het zelf weer over
“In this world…the kids are insaaaayyynneeiii”. De eerste stap naar de glorie
is gezet.
Vreemd
genoeg zou het volgende nummer voor meer aandacht zorgen binnen het
alternatieve circuit, daar waar Urge Overkill ook dankzij hun label Touch &
Go moeilijk aan kon ontsnappen. ‘The Candidate’ is een ingehouden lied over de
licht pathetische eenzaamheid van een politicus waar ook de eerste lang
uitgesponnen, huilende gitaarsolo de kop opsteekt, een haast uitgestorven,
“fout” fenomeen dat echter zo correct, met de juiste intensiteit wordt
uitgevoerd (en bovendien naadloos in hun esthetiek past) dat ze ermee wegkomen.
De keuze van een cover zal de ware intenties van Urge Overkill verder
verduidelijken, ‘Emmaline’ van Hot Chocolate wordt zonder een spoor van ironie
zoals we dat tegenwoordig gewend zijn, neergezet als een echte tearjerker. Op
kant 2 van The Supersonic Story Book lijkt het indie bestaan steeds
verder weg. ‘Bionic Revolution’ swingt geholpen door de meeblèrende soulstem
van Lynn Jordan de pan uit zoals rockgroepen dat na punk (een enkele
uitzondering daargelaten) zijn vergeten. Het hoogtepunt van de plaat is ‘What
Is Artane?’ een sinister nummer over een bestaand medicijn dat helse visioenen
als bijeffect kent. Het nummer wordt golvend naar een climax gespeeld waar Lynn
Jordan in ‘Gimme Shelter’ stijl de boel wegblaast: “What do you think when you
think of yourself?” Roeser, het hele nummer vechtend tegen de vermoeidheid met
een laatste krachtinspanning: “You mean the change in me?” Jordan: “Are you tired of living in hell?” Roeser,
de kluts kwijt: “It’s the pain in me, the pain in me.”
The
Supersonic Story Book deed het goed bij zowel Amerikaanse als Britse
critici, al kon het succes in alternatieve kringen niet echt voldoen aan de
pretentie en fantasiewereld van het album, dat ergens ook net te slim was voor
massaconsumptie. Die opening naar een groter publiek lijkt op een andere manier
tot stand te moeten komen. Urge Overkill raakt bevriend met Nirvana die hen
meenemen op de Amerikaanse Nevermind tournee. In het kielzog van de
populairste band op de wereld zal het dan toch eindelijk moeten gaan lukken met
de sympathieke fantasten.
Deel 2: Het Kruispunt Stull
Wanneer Nirvana en Urge Overkill
zich tijdens hun tournee in de buurt van Kansas City bevinden, komt iemand op
het lumineuze idee om eens een bezoek te brengen aan de spookstad Stull. Naar
het schijnt houden mensen een respectvolle afstand van Stull, dat precies in
het midden van Amerika ligt en door velen beschouwd wordt als een centraal punt
van kwade krachten gelegen op een van de poorten naar de hel. Over wat er die
dag precies gebeurt lopen de meningen per band uit een. Nirvana schijnt
doodsbenauwd het hazenpad te kiezen terwijl Urge Overkill in interviews
laconiek vertelt dat ze de confrontatie met Stull aan wilde gaan om te laten
zien dat het allemaal niet zoveel voorstelt met die spookverhalen. Dat is ook
een van de onderliggende betekenissen van het nummer ‘Stull’ dat ze na het
bezoek opnemen. Over een lang
uitgesponnen road blues zingt de band over een plaatsje “Forty miles west of
Kansas City/Down a country road like a lonely soul.” Er zijn referenties
naar Sharon (Tate?), Roman (Polanski?) en Jack (Nicholson?), even pesten ze met
het sinistere beeld “tell my bride to bury me in Stull” om vervolgens in een
heerlijk meezing refrein te stellen: “Don’t be afraid/Don’t be Afraid/It’s
Grea-ea-ea-ea-tttt”.
Het
nummer verschijnt in 1992 op de gelijknamige Stull E.P. in een mooie 10
inch uitgave, met zes ijzersterke nummers die opnieuw een scherpere maar ook
frivole band laten horen. Om elke twijfel weg te nemen begint de plaat met een
serieuze cover van het Neil Diamond lied ‘Girl You’ll Be A Woman Soon’, dat
later zo’n belangrijke rol zal spelen in hun carrière. Daarnaast is er een
heerlijke raggende punk versie van ‘Stitches’ van het obscure Alan Millman
Sect. Op de resterende nummers wordt duidelijk dat Urge Overkill te groot is
geworden voor het Touch & Go label en dat de beslissing om te vertrekken
naar Geffen (Nirvana’s label) al is gemaakt. Opgelucht schrijven ze een van hun
mooiste nummers, over Chicago en de macho indiescene die ze definitief de rug
toe keren, ‘Goodbye to Guyville’.
Stull
heeft enorme consequenties. Natuurlijk hebben Urge Overkill en Nirvana in Stull
een pact met de duivel gesloten dat zich tegen beide bands zal keren, in die
zin wist de band heel goed wat het te wachten stond als ze werkelijk hun dromen
wilden waarmaken, de suggestie van satanische verleiding heeft een rockband
nooit kwaad gedaan. Al veel eerder krijgt de band het echter aan de stok met de
Ayatollah van het Indie fundamentalisme, hun vroegere producer Steve Albini,
die de groeiende onvrede in de Chicago scene over de arrogantie van de band begint
te kanaliseren in een fijne fatwah. Naast persoonlijke problemen (Urge Overkill
noemt hem in een interview een slechte producer) zijn er voor Albini ook
ideologische zondes begaan, alleen al het tekenen voor een major als
Geffen is onverteerbaar maar in dit geval helemaal omdat Touch & Go nog een
album tegoed had van Urge Overkill. En ook al is Albini vaak een onuitstaanbare
puritein, zijn kritiek op de mechanismen van de grote platenmaatschappijen is
in grote lijnen correct en zal ook Urge Overkill niet ongemoeid laten. Die
hebben op dat moment andere dingen aan hun hoofd, zoals het uitkiezen van een
nieuwe, minder retro georiënteerde, garderobe, genietend van cocktails in de
zon, misschien in de schaduw van het bewustzijn even afgeleid door de gedachte
dat de duivel best wel een geschikte kerel is. Alleen hoe gaat hij ons succes
precies regelen?
Deel 3: The Big League
Alles aan Saturation, het
eerste album dat Urge Overkill in 1993 voor Geffen aflevert, is groots. Saturation
is de rockmuziek van het hyperrealisme: een glanzend oppervlak met kraakheldere
details, een zelfverzekerd spel met betekenissen. Het is alsof Urge Overkill
een van die drugs uit Bruce Sterlings Schismatrix hebben geslikt, een
cocktail die je scherper doet horen, slimmer en krachtiger maakt. Voordat je de
daadwerkelijke muziek hoort zijn de intenties duidelijk: op de hoes is een
typische skyline van een Amerikaanse stad te zien waarachter een gigantisch
Urge Overkill logo opdoemt in de vorm van een nieuwe ster. De lp versie doet
het nog eens dunnetjes over door in prachtig doorschijnend oranje vinyl een zon
op je draaitafel te vormen.
De
productie van het album is verrassend genoeg in handen van hip-hop producers
The Butch Brothers. Een keuze die wonderwel uitpakt. Intuïtief of zonder
complex wordt het geluid van The Butch Brothers in dienst gesteld van Urge
Overkill, zonder identiteitsverlies van de band of een geforceerd inbrengen van
danselementen. Wat The Butch Brothers toevoegen is een aura, het geluid wordt
gladgestreken, opgepoetst en opgeblazen zodat elke riff zoemt met details, elke
roffel uit de speaker knalt en waar nodig enkele functionele, cosmetische
details worden ingebracht zoals het mechanisch rollende synthesizer geluid dat
opdoemt in het refrein van ‘Tequila Sundae’. Saturation is een
gloednieuwe, ronkende Ford Mustang.
De losse boogie heeft plaatsgemaakt
voor superstrakke poprock die vanaf eerste beluistering klassiek klinkt. En ook
verraderlijk vrolijk. Wie onvoorzichtig luistert laat zich al snel meeslepen in
zonnige cocktail & tropische meiden avonturen van openers ‘Sister Havana’
en ‘Tequila Sundae’. Wat duidelijk wordt na herhaaldelijk beluisteren is dat
onder de hoogglans van de muziek iets duisters leeft: sociale isolatie
(Positive Bleeding), liefdesverdriet (Bottle of Fur), paranoia (Stalker) en
mislukte ambitie (Heaven 90210 en Dropout) zijn door het wereldbeeld van Urge
Overkill heen gevlochten. De gehele tweede kant van Saturation balanceert steeds tussen melancholie en de opgefokte
negatieve energie van het zwetende ‘Crackbabies’ tot de obsessie met
zelfobsessie van het titelpersonage van ‘Erica Kane’. Albini krijgt er nog van
langs op ‘Dropout’ en in de melancholische afsluiter ‘Heaven 90210’ heerst de
desillusie met de zonovergoten decadentie van L.A. die wordt gekoppeld aan de
gedachte van de hoofdpersoon om terug te keren naar Kansas. Zou Urge Overkill
na de opnames van een album al genoeg hebben van hun vurig nagestreefde
sterrenstatus of heeft de duivel hen al het verdere scenario prijsgegeven zonder
dat ze aan dit noodlot iets kunnen veranderen?
Saturation
doet redelijk goede zaken in het post-Nirvana tijdperk maar ondanks gezonde
verkoopcijfers blijft de groep een randverschijnsel. Een belangrijk gedeelte
van het probleem zit in de manier waarop de kracht van Saturation
gelijkmatig is verdeeld over de nummers, alle nummers zijn sterk, maar er
springt geen overduidelijke single uit, die via eindeloze radio en MTV airplay,
verleid en verslaafd. Dat is het verschil tussen Urge Overkill en Nirvana, Saturation
is misschien een beter en completer album dan Nevermind, maar er was
niet te ontkomen aan ‘Smells Like Teenspirit’, een nummer dat succes afdwingt.
De
duivel ziet het meewarig aan en helpt een handje op zijn karakteristieke
dubbelzinnige manier. Een kopie van Stull wordt gekocht, krijgt na
teleurstelling bij de koper een plekje op een rommelmarkt in Londen waar op een
dag Quentin Tarantino, in opperbeste stemming bezig met het uitwerken van zijn
ambitieuze tweede film, langsloopt en zijn oog op laat vallen waarna we in de
volgende scène een geile Uma Thurman in Pulp
Fiction zien dansen op Urge Overkills versie van ‘Girl You’ll Be A Woman
Soon’, een dans die eindigt met haar overdosis als ze abusievelijk Vince Vega’s
heroïne voor cocaïne aanziet. De fameuze 15 Minuten zijn aangebroken en met die
bijna fatale snuif van Thurman wordt ook een bizar startschot gegeven voor de
neergang van Urge Overkill.
Deel 4: Exit The Dragon: De Maskers Vallen Af
“It blazed its trails across your darkness, etching
its tracks on to that black mountainside. It kept running through your mind,
tempting, escaping, daring you to chase it just a little more. You kept running
through the story, running its story through your mind. It danced ahead, it
laughed at you, it knew you would fail. You heard it all, and still became the
dragon’s tail.”
Sadie Plant – Writing
on Drugs
‘Girl You’ll Be A Woman Soon’ wordt
in de nasleep van het succes van Pulp Fiction een internationale hit, de
enige die de band zal kennen. Het is natuurlijk bittere ironie dat je als groep
briljante nummers maakt die het verdienen om de weg naar een groter publiek te
vinden maar voor altijd zit opgescheept met de vloek van die cover waaraan
mensen je zullen herinneren. De opvolger van Saturation zou in ieder
geval de groeiende bekendheid van de groep moeten kunnen consolideren. Het
loopt natuurlijk heel anders. Al op de groepsfoto op de achterkant van Stull
is duidelijk dat Nash Kato en Black Onassis, met hun strakke, glimmende
vrolijkheid zich vergrijpen aan iets sterkers dan wat biertjes. Dan al staat
King Roeser er wat afstandelijk lacherig bij. Ook Urge Overkill ontsnapt niet
aan de golf van heroïne die Amerikaanse rockbands in het begin van de jaren
negentig teistert. Binnen twee jaar is Urge Overkill een compleet andere band
geworden. The Butcher Brothers zitten nog een keer achter de knoppen en zorgen
dat Exit The Dragon weer vol mooie details zit al is de hyperreële glans
verdwenen. Zoals de band zelf in een interview ten tijde van Exit The Dragon
stelt: de maskers zijn afgevallen.
Geen
ironie en geen sterfantasieën meer, met de nieuwe plaat mikt de band op een
ander soort grootheid, die van de klassieke fall-out plaat in de traditie van
Big Stars Sister Lovers of Neil Youngs Tonight’s the Night.
Daarnaast past de plaat naadloos in het rijtje van briljante heroïne platen die
in de jaren negentig uitkomen: Ministry’s Psalm 69, Alice in Chains Dirt,
Jane’s Addiction’s Ritual de lo Habitual, Nirvana’s In Utero. Van
allen is het misschien de sympathiekste en menselijkste, alleen Royal Trux
weten als de enige echte erfgenamen van Baudelaire op Royal Trux en Cats
and Dogs nog lyrischer het mysterie van de naald te transcenderen. Hoewel
Urge Overkill Sister Lovers graag refereert in interviews kent Exit
The Dragon weinig echte raakvlakken met de chaotische lethargie van die
plaat. Veel meer doet de plaat me denken aan de implosie van Sly Stone’s There’s
A Riot Going On (en de band zelf ook aangezien in ‘Need Some Air’ de plaat
wordt genoemd), een zelfde innerlijke vermoeidheid die de blik naar de sociale
buitenwereld vertroebelt, momenten van energieke luciditeit afgewisseld met
introspecte wanhopigheid, het besef dat een tijdperk zijn einde heeft bereikt.
Exit
The Dragon is een vampierwereld, een continue nacht waar het blauw van het
ochtendgloren over gaat in de grijze schaduwen van de zonsondergang. Op straat
loopt een man en die zingt: “I’m the evil in this world/ there’s too much evil
it’s true.” Met de opener ‘Jaywalkin’ kruipt Urge Overkill in de huid van de
duivel, een charismatische figuur die overal ter wereld opduikt en zonder
moeite in de hoogste kringen verkeert. Na dat eerbetoon begint de duistere
nacht van de ziel, een bijna uur lang doolhof van sociale isolatie, lege
kamers, zielloze interacties, sprongen uit ramen, eindeloze regen, afgestrafte
eerlijkheid, uitgebluste revoluties en plotseling verwisselde identiteiten (de
prachtig naargeestige zin: “When you’re in somebody’s else’s body and someone
else is bad” die in het laatste couplet wordt veranderd in “and someone else is
dead”). Het is een plaat die verraderlijk langzaam op gang lijkt te komen,
omdat alweer een duidelijke single ontbreekt (de single, ‘Need Some Air’, is
een poging tot een fijne meezinger waar elk hitpotentieel door de depressieve
tekst wordt ondergraven).
Om
misverstanden te voorkomen is de essentie van de plaat precies in het midden te
vinden. Voor het eerst in de geschiedenis van de groep zingt drummer Blackie
Onassis een nummer, ‘The Mistake’, over de leegheid van het bestaan in een
band. Na de lugubere waarschuwing aan zichzelf over mogelijke overdosissen en
dat het niks wordt totdat “de draak een uitweg wordt gewezen” eindigt het
nummer op ontroerende wijze. Op ‘The Mistake’ klinkt Blackie als een klein
jongetje, wat hij prachtig weet uit te buiten als hij tegen het einde als een
dromerig kinderliedje zingt:
Look
inside, inside my soul,
There's a catchy song, a catchy song,
It's coming through the radio.
There's a certain song, a certain song.
Stuck inside my soul,
It's a catchy song; it's number one,
Too bad you had overdosed.
Het is een nauwelijks verborgen
eerbetoon aan Kurt Cobain, hun oude tourmaat wiens geest door Exit The
Dragon spookt. Urge Overkill weet op de plaat nog eenmaal de zaken bij
elkaar te houden, maar er zijn teveel krachten die blijven trekken: Geffen dat
niet zit te wachten op een depressief meesterwerk, drugsproblemen, King Roeser
die steeds meer afstand voelt met de dopers, het culturele vacuüm dat de dood
van Cobain veroorzaakt en het gevoel dat alles wat de band in zich had is
gedaan. Dankzij die typerende zelfkennis eindigen ze hun carrière met iets wat
ze nog niet hadden gedaan: het epische nummer. ‘Digital Black Epilogue’ is een
meeslepend nummer van ongeveer negen minuten dat begint als duet met een
anonieme zangeres, een poging om Gram Parsons visioen van Cosmic American Music
nieuw leven in te blazen. Op de helft verandert de toon en lijkt de band
daadwerkelijk langzaam in de kosmos op te gaan, de gitaren beginnen te
scheuren, strijkers doemen op als supernova’s en hakkende riffs weven zich door
het overvolle geluid zodat alles op springen staat en dan is het plotseling
stil…